O P E N I N G S R I T U S
OPENINGSZANG
Requiem
aeternam dona eis Domine: et lux perpetua luceat eis. Te decet hymnus, Deus,
in Sion; et tibi reddetur votum in Jerusalem; exaudi orationem meam, ad te
omnis caro veniet. Requiem aeternam dona eis Domine: et lux perpetua luceat
eis.
(Geef
hun de eeuwige rust, Heer: en het eeuwige licht verlichte hen. U komt
lofgezang toe, o God van Sion: U ter ere vervult men de gelofte in Jeruzalem:
verhoor mijn gebed, tot U komt iedere mens.)
BEGROETING
SCHULDBELIJDENIS
P. Broeders en zusters, belijden wij onze zonden,
bekeren wij ons tot God om de heilige eucharistie goed te kunnen vieren.
A. Ik belijd voor de almachtige God,
en
voor u allen,
dat
ik gezondigd heb
in
woord en gedachte,
in
doen en laten,
door
mijn schuld, door mijn schuld,
door
mijn grote schuld.
Daarom
smeek ik de heilige Maria,
altijd
maagd,
alle
engelen en heiligen,
en
u, broeders en zusters,
voor
mij te bidden tot de Heer, onze God.
P. Moge de almachtige God zich over ons ontfermen,
onze zonden vergeven en ons geleiden tot het eeuwig leven.
A. Amen.
OFWEL
KYRIE-LITANIE
P. God, keer U tot ons en richt ons weer op
wij
zijn ten dode, wij zijn verslagen.
Gij
allen kunt ons leven redden.
K. Heer, ontferm U over ons,
Heer,
ontferm U over ons.
A. Heer, ontferm U over ons,
Heer,
ontferm U over ons.
P. God, houd Uw hand omhoog geheven,
opdat
ik zal leven en niet sterven
en
ik zal zingen van Uw goedheid.
K. Heer, ontferm U over ons,
Heer,
ontferm U over ons.
A. Heer, ontferm U over ons,
Heer,
ontferm U over ons.
P. Hier is de poort die gaat naar U toe,
alle
rechtvaardigen laat Gij er binnen,
open
Uw poort en zij zullen leven.
K. Heer, ontferm U over ons,
Heer,
ontferm U over ons.
A. Heer, ontferm U over ons,
Heer,
ontferm U over ons.
HEER, ONTFERM U OVER ONS / KYRIE
P. Heer, ontferm U over ons.
A. Heer, ontferm U over ons.
P. Christus, ontferm U over ons.
A. Christus, ontferm U over ons.
P. Heer, ontferm U over ons.
A. Heer, ontferm U over ons.
Kyrie:
Kyrie
eleison. 2x
Christe
eleison. 2x
Kyrie
eleison.
Kyrie
eleison.
GEBED
D I E N S T V A
N H E T W O O R D
EERSTE LEZING
Uit de Openbaring van de heilige apostel
Johannes (21, 1-5a, 6b-7)
Ik, Johannes, zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde;
de eerste hemel en de eerste aarde waren verdwenen en de zee bestond niet
meer. En ik zag de heilige Stad, het nieuwe Jeruzalem, van God uit de hemel
neerdalen, schoon als een bruid die zich voor haar man heeft getooid. Toen
hoorde ik een machtige stem die riep van de troon: 'Zie hier Gods woning onder
de mensen! Hij zal bij hen wonen, zij zullen Zijn volk zijn, en Hij,
God-met-hen, zal hun God zijn. Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen en
de dood zal niet meer zijn; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn want
al het oude is voorbij.' En Hij die op de troon is gezeten, sprak: 'Zie, Ik
maak alles nieuw. Ik ben de Alfa en de Omega, de Oorsprong en het Einde. Wie
dorst heeft, zal Ik om niet te drinken geven uit de bron van het water des levens.
Wie overwint, zal dit alles krijgen en Ik zal zijn God zijn en hij Mijn zoon.'
TUSSENZANG
Absolve,
Domine, animas omnium fidelium defunctorum ab omni vinculo delictorum. Et
gratia tua illis succurrente, mereantur evadere iudicium ultionis. Et lucis
aeternae beatitudine perfrui.
(Heer
ontsla de overleden gelovigen van alle banden der zonden. Geef, dat zij door de
hulp van Uw genade aan de veroordeling ontkomen. En aan het geluk van het
eeuwige licht deelachtig worden.)
EVANGELIE
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus
volgens Johannes (12, 23-26)
In die tijd zei Jezus tot Zijn leerlingen: 'Het uur is
gekomen dat de Mensenzoon verheerlijkt wordt. En Ik zeg u nadrukkelijk: Als de
graankorrel niet in de aarde valt, blijft hij alleen, onvruchtbaar; maar als
hij in de aarde afsterft, dan komt hij tot vrucht. Zo ook: Wie zijn leven
alsmaar wil vasthouden, verliest het juist; maar wie hier op deze aarde afstand
weet te nemen van zijn leven, zo iemand zal zijn leven juist voor eeuwig
bewaren.' En Jezus voegde eraan toe: 'Wil
iemand Mijn dienaar zijn, dan moet hij Mij volgen; en
waar Ik ben, daar zal ook Mijn dienaar zijn. Want als iemand Mij dient, zal de
Vader hem tot heerlijkheid brengen.'
OVERWEGING
VOORBEDE
Acclamatie: Heer, onze Heer, ontferm U over ons.
VIERING VAN HET LAATSTE AVONDMAAL
Terwijl de gaven worden bereid, wordt ook uw gave
gevraagd in de collecte.
OFFERANDEZANG
Domine
Iesu Christe, Rex gloriae, libera animas omnium fidelium defunctorum de poenis
inferni, et de profundo lacu: libera eas de ore leonis, ne absorbeat eas
tartarus, ne cadant in obscurum: sed signifer sanctus Michael repraesentet eas
in lucem sanctam: Quam olim Abrahae promisisti, et semini eius.
(Heer
Jezus Christus, Koning van de glorie, red de overleden gelovigen uit de ellende
en de afgrond van de dood, de muil van de leeuw; maak hen niet tot prooi van
dood en duisternis, maar laat de heilige Michaël als banierdrager hen
geleiden naar het eeuwige licht, dat Gij eertijds aan Abraham beloofd hebt en
aan zijn geslacht.)
DE BEREIDING VAN DE GAVEN
P. Gezegend zijt Gij God, Heer van al wat
leeft. Uit uw milde hand hebben wij het brood ontvangen. Aan U dragen wij op
de vrucht van de aarde, het werk van onze handen. Maak het voor ons tot brood
van eeuwig leven.
A. Gezegend zijt Gij, God in alle eeuwen.
P. Gezegend zijt Gij God, Heer van al wat
leeft. Uit uw milde hand hebben wij de beker ontvangen. Aan U dragen wij op de
vrucht van de wijngaard, het werk van onze handen. Maak het voor ons tot bron
van eeuwig leven.
A. Gezegend zijt Gij, God in alle eeuwen.
P. Bidt, zusters en broeders, dat onze gaven en
gebeden
aanvaard mogen worden door God, de
almachtige
Vader.
A. Moge de Heer het offer uit uw handen aannemen,
tot lof en eer van Zijn Naam, tot welzijn van ons en van heel Zijn heilige
Kerk.
GEBED OVER DE GAVEN
PREFATIE EN EUCHARISTISCH GEBED
P. De Heer zal bij u zijn.
A. De Heer zal u bewaren.
P. Verheft uw hart.
A. Wij zijn met ons hart bij de Heer.
P. Brengen wij dank aan de Heer onze God.
A. Hij is onze dankbaarheid waardig.
P. Heilige Vader, machtige eeuwige God, om
rechtte doen aan uw heerlijkheid, om heil en gene-zing te vinden zullen wij U
danken, altijd en overal door Christus onze Heer. Want Hij die uit de dood is
opgestaan, Hij is het licht der wereld, onze enige hoop; in onze angst, omdat
wij moeten sterven, troost ons Uw belofte, dat wij eens onsterfelijk zullen
zijn met Hem. Gij neemt het leven, God, niet van ons af, Gij maakt het nieuw,
dat geloven wij op Uw woord; en als ons aardse huis, ons lichaam, afgebroken
wordt, heeft Jezus al een plaats voor ons bereid in Uw huis, om daar voorgoed
te wonen. Daarom, met alle engelen, machten en krachten, met allen die staan
voor Uw troon, loven en aanbidden wij U en zingen U toe met de woorden:
A. Heilig, heilig, heilig, de Heer,
de
God der hemelse machten!
Vol
zijn hemel en aarde van Uw heerlijkheid.
Hosanna
in den hoge.
Gezegend
Hij, die komt in de naam des Heren.
Hosanna
in den hoge.
Sanctus:
Sanctus,
Sanctus, Sanctus Dominus Deus Sabaoth. Pleni sunt caeli et terra gloria tua.
Hosanna in excelsis. Benedictus qui venit in nomine Domini. Hosanna in
excelsis.
P. Hemelse Vader, met eerbied noemen wij Uw
Naam. Altijd zijt Gij met ons op weg en dichter dan wij durven dromen, zijt
Gij bij ons wanneer Uw Zoon ons samenbrengt rond deze tafel, waar wij Uw liefde
vieren met brood en beker. Zoals eens op de weg naar Emmaüs ontsluit Hij nu
voor ons de Schrift en wij herkennen Hem bij het breken van het brood.
P. Daarom bidden wij, almachtige God: beadem
met Uw Geest dit brood en deze wijn zodat Jezus Christus in ons midden komt
met de gaven van Zijn lichaam en Zijn bloed.
P. Want op de avond voor Zijn lijden nam Hij
onder de maaltijd brood en sprak tot U het dankgebed. Hij brak het brood en
gaf het aan Zijn leerlingen terwijl Hij zei: Neemt en eet hiervan, gij allen,
want dit is Mijn Lichaam, dat voor u gegeven wordt.
P. Zo nam Hij ook de beker met wijn en sprak opnieuw
het dankgebed. Hij gaf hem aan Zijn leerlingen en sprak: Neemt deze beker en
drinkt hier allen uit, want dit is de beker van het nieuwe altijddurende
verbond, dit is Mijn Bloed dat voor u en alle mensen wordt vergoten tot
vergeving van de zonden.
Blijft
dit doen om Mij te gedenken.
P. Verkondigen wij het mysterie van het geloof.
A. Als wij dan eten van dit brood en drinken uit
deze beker, verkondigen wij de dood des Heren, totdat Hij komt.
P. Mysterium fidei.
A. Mortem tuam annuntiamus, Domine, et tuam
resurrectionem confitemur, donec venias.
P. Oneindig goede Vader, wij vieren de gedachtenis
van onze verzoening en wij verkondigen de liefde die Gij ons betoont. Uw Zoon
is door het lijden en de dood gegaan, en, tot nieuw leven opgewekt, is Hij
ingetreden in Uw heerlijkheid.
P. Zie met genegenheid neer op dit offer en
erken erin Uw eigen Zoon die Zijn leven heeft gegeven en Zijn bloed vergoten
opdat voor alle zoekers de weg naar U, Vader, geopend en begaanbaar zij.
Barmhartige
God, laat de Geest van Jezus in ons wonen en vervul ons met Uw liefde. Sterk
ons door de gaven van Zijn lichaam en bloed en laat ons één worden in liefde en
geloof, verbonden met onze paus N. en onze bisschop N.
Maak
onze ogen open voor alle nood en leg woorden in onze mond om wie zich eenzaam
en verloren voelen, te troosten in Uw Naam. Maak ons vindingrijk en moedig om
broederlijk bij te staan al wie berooid zijn en verdrukt. Maak Uw Kerk tot een
huis van waarheid die bevrijdt, van gerechtigheid die vrede schept, van hoop
die alle angst verdrijft.
Erbarm
U, Vader, over onze broeders en zusters, met name N.N., die in de vrede van
Christus naar U zijn teruggekeerd en over alle gestorven waarvan Gij alleen
het geloof hebt gekend. Breng hen tot het licht van de verrijzenis.
En
als ook onze weg ten einde loopt, neem ons dan op in Uw huis, waar plaats is
voor velen. Schenk ons de vervulling van onze levenslange hoop: overvloedig
leven in Uw heerlijkheid.
Laat
ons toe in de gemeenschap van Uw heiligen; dat wij met Maria, de Maagd en
Moeder Gods, met Uw apostelen en martelaren en al de anderen die U genegen
zijn, dankbaar Uw Naam aanbidden en U prijzen door Jezus Christus, onze Heer.
A. Door Hem en met Hem en in Hem zal Uw Naam
geprezen zijn, Heer onze God, almachtige Vader, in de eenheid van de Heilige
Geest hier en nu en tot in eeuwigheid. Amen.
ONZE VADER
P. Laten we bidden tot God onze Vader met de
woorden, die Jezus ons gegeven heeft.
A. Onze Vader, die in de hemel zijt
Uw
naam worde geheiligd
Uw
rijk kome
Uw
wil geschiede op aarde zoals in de hemel.
Geef
ons heden ons dagelijks brood
en
vergeef ons onze schuld
zoals
ook wij aan anderen hun schuld vergeven
en
leid ons niet in bekoring
maar
verlos ons van het kwade.
P. Verlos ons, Heer, van alle kwaad, geef vrede
in onze dagen, dat wij, gesteund door Uw barmhartigheid, vrij mogen zijn van
zonde, en beveiligd tegen alle onrust. Hoopvol wachtend op de komt van Jezus,
Messias, Uw Zoon.
A. Want van U is het koninkrijk en de kracht en
de heerlijkheid in eeuwigheid. Amen.
VREDESWENS
LAM GODS
P. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld,
A. ontferm U over ons.
P. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld,
A. ontferm U over ons.
P. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld,
A. geef ons de vrede.
Agnus
Dei:
Agnus
Dei, qui tollis peccata mundi:
dona
eis requiem.
Agnus
Dei, qui tollis peccata mundi:
dona
eis requiem.
Agnus
Dei, qui tollis peccata mundi:
dona
eis requiem sempiternam.
P. Zalig zij,
die
genodigd zijn tot het hemels Gastmaal.
Zie
het Lam Gods,
dat
wegneemt de zonden der wereld.
A. Heer, ik ben niet waardig,
dat
Gij tot mij komt,
maar
spreek, en ik zal gezond worden.
P. Het Lichaam en Bloed van onze Heer Jezus
Christus beware ons tot in het eeuwig leven.
A. Amen.
DEELNAME AAN DE MAALTIJD DES HEREN
(Wij zijn hier gewoon de gelegenheid te geven te
communiceren onder de gedaante van Brood en Wijn. U kunt dit doen door, nadat U
de Hostie hebt ontvangen, deze te dopen in de Beker, die U wordt aangereikt.)
COMMUNIEZANG
Lux
aeterna luceat eis, Domine,
cum
sanctis tuis in aeternum, quia pius es.
De
profundis clamavi ad te, Domine,
Domine,
exaudi vocem meam.
Fiant
aures tuae intendentes
in
vocum deprecationis meae.
Si
iniquitates observaveris, Domine,
Domine,
quis sustinebit?
Quia
apud te propitiatio est ut timeamus te.
Sustinui
te, Domine,
sustinuit
anima mea in verbo eius.
Spreravit
anima mea in Domino
magis
quam custodes auroram.
Magis
quam custodes auroram speret
Israel
in Domino.
Quia
apud Dominum misericordia
et
copiosa apud eum redemptio.
Et
ipse redimet Israel ex omnibus
iniquitatibus
eius.
(Het
eeuwig licht verlichte hen, Heer,
voor
eeuwig bij Uw heiligen,
want
Gij zijt liefdevol.
Uit
de diepte roep ik U aan, Heer,
Heer,
luister naar mijn stem.
Wil
aandachtig horen naar mijn smeekgebed.
Als
Gij zonden blijft gedenken, Heer,
wie
houdt dan stand?
Maar
bij U vind ik vergeving,
daarom
zoekt mijn hart naar U.
Op
de Heer stel ik mijn hoop,
op
Zijn woord vertrouw ik.
Gretig
zie ik naar Hem uit,
meer
dan wachters naar de ochtend.
Meer
dan wachters naar de ochtend
hunkert
Israël naar Hem.
Want
de Heer is steeds barmhartig,
Zijn
genade onbeperkt.
Hij
zal Israël verlossen van zijn ongerechtigheid.)
GEBED NA DE COMMUNIE
(Een vriendelijk verzoek:
WILT U DIT BOEKJE
IN DE KERK LATEN LIGGEN?
DANK U!)
T E N A F S C H
E I D
Broeders en zusters,
voordat wij van hier weggaan
willen we een laatste eer brengen aan N.N.
die ons in de dood is voorgegaan.
Wij eren dit lichaam
dat ons zo lange tijd vertrouwd was
als het bezielde teken van een mens
die wij liefhadden, aan wie wij gehecht waren.
Wij eren dit lichaam ook
als Gods eigen scheppingswerk:
Gods adem en Gods liefde
hebben in deze mens geleefd
en uitgestraald ten einde toe.
Wij kunnen ons niet indenken
dat onze God Zijn eigen werk,
Zijn beeld en gelijkenis,
voorgoed te gronde zou laten gaan.
Daarom houden wij onze ogen gericht
op het kruis van Jezus Christus,
en wij spreken uit,
in tastend geloof,
dat dit het einde niet is;
dat onze God een God van levenden is.
Ten teken van onze hoop
dat God aan deze mens, en aan ons allen,
een nieuw en onsterfelijk lichaam geven zal, zegenen wij
dit lichaam met water,
water, verwijzend naar het levenswater
in de moederschoot,
verwijzend naar de doortocht
van het Joodse volk door de Rode Zee,
naar het levenwekkend water van het doopsel,
de weg openend naar het beloofde land.
En wij ontsteken wierook bij dit lichaam
als een teken van ons geloof
dat hij/zij bij God aanwezig is:
want God was in de wolk die rustte op de ark, Zijn stem
klonk uit de rook tot Mozes
en uit de wolk sprak de Vader tot Zijn Zoon
en nam Hem op in de wolken ten hemel.
Gods Geest daalde neer in vurige tongen,
de Geest die alle nieuw maakt,
ook deze mens vernieuwen zal
tot eeuwig, onbederfelijk leven.
Laat ons nu gaan in vrede om hem/haar,
die wij dit uur voor het laatst
in ons midden mochten hebben
uit te dragen.
Wij geven hem/haar uit handen
en leggen hem/haar neer
in de handen van de levende God.
Genade zij U en vrede van God, onze Vader,
van Jezus Christus, die ons heeft bevrijd
uit de macht van de dood
en van de Heilige Geest,
die ons leidt ten eeuwig leven.
A. Amen.
UITGELEIDE-ZANG
In
paradisum deducant te angeli:
in
tuo adventu suscipiant te martyres,
et
perducant te in civitatem sanctam
Ierusalem.
Chorus
angelorum te suscipiat,
et
cum Lazaro quondam paupere
aeternam
habeas requiem.
(De
engelen, zij mogen u geleiden naar het paradijs, de martelaren mogen u ontvangen
bij uw komst, en u brengen naar de heilige stad Jeruzalem.
Het
koor van engelen moge u ontvangen en moogt gij, samen met de arme Lazarus, de
eeuwige rust vinden.)
K E U Z E T E K S T E N
BEDE OM VERGEVING
Op een duidelijk zichtbare plaats staat de brandende
paaskaars. De priester neemt het licht van de paaskaars en ontsteekt de zes
kaarsen naast de baar. Bij elke kaars wordt een bede uitgesproken en allen
zingen of zeggen de acclamatie.
P. Jezus Christus, licht van de wereld.
A. Heer, ontferm U over ons.
P. Jezus Christus, redder uit de dood.
A. Heer, ontferm U over ons.
P. Jezus Christus, Eerstgeborene uit de doden.
A. Heer, ontferm U over ons.
P. Jezus Christus,
als
graan in de aarde gestorven.
A. Heer, ontferm U over ons.
P. Paaslam voor ons geslacht.
A. Heer, ontferm U over ons.
P. Jezus Christus, die ons allen zal oordelen.
A. Heer, ontferm U over ons.
Ofwel
P. Jezus Christus, licht van de wereld.
Jezus
Christus, redder uit de dood.
A. Kyrie eleison. Kyrie eleison.
P. Jezus Christus, Eerstgeborene uit de doden.
Jezus
Christus,
als
graan in de aarde gestorven.
A. Christe eleison. Christe eleison.
P. Paaslam voor ons geslacht.
Jezus
Christus, die ons allen zal oordelen.
A. Kyrie eleison. Kyrie eleison.
EERSTE LEZING
1. Uit
het Boek Job (19, 1, 23-27a)
Zo luiden de woorden van Job: Ach, werden mijn woorden
maar opgetekend, ergens in vastgelegd, door een ijzeren stift in een rotssteen
gedreven, met lood gevuld - tot blijvend getuigenis. Want ik weet: ik ben er
zeker van: mijn verlosser leeft, op het laatst zal hij deze wereld binnentreden.
En al ben ik nog zo geschonden, ik zal God zien vanuit dit lichaam. Aan mijn
zijde zal ik hem zien, met eigen ogen: mijn hart smacht van verlangen.
2. Uit
het Boek der Spreuken (31, 10-31)
Een goede vrouw, wie zal haar vinden? Zij is meer waard
dan edelstenen. Haar man kan zich op haar verlaten, hij zal er wel bij varen.
Ze stelt hem nooit teleur, ze maakt hem gelukkig, haar leven lang. Ze zorgt dat
er wol en vlas is en spint en weeft met haar vaardige handen. Zij trekt er op
uit om voedsel te halen zoals het schip van een koopman uitvaart naar verre landen.
Ze staat al op als het nog donker is, zorgt voor het eten van heel de familie.
Ze pakt het werk krachtig aan, ze is onvermoeibaar. Ze ziet hoe goed alles gaat
en 's nachts blijft haar lamp branden. Haar handen rusten nooit, ze is altijd
aan het spinnen of weven. Diezelfde handen strekt ze naar de armen uit, wijd
opent zij haar armen voor wie in nood is. Zij hoeft niet bang te zijn voor de
sneeuw, voor heel haar gezin heeft ze warme kleren. Haar man geniet aanzien in
de stad, in de poort zit hij met de oudsten in vergadering bijeen. Ze maakt
linnen kleren en gordels, ze levert die aan de kooplui. Kracht en waardigheid
straalt zij uit, de komende dag ziet ze opgewekt tegemoet. Wat zij zegt, is
vol wijsheid, haar aanwijzingen zijn altijd vriendelijk. Ze houdt het oog op
haar huishouden en nietsdoen is haar onbekend. Haar kinderen zijn trots op
haar, haar man is vol lof. "Er zijn meer goede vrouwen," zegt hij
dan, "maar jij overtreft ze allemaal." Charme is bedrieglijk en
schoonheid verdwijnt snel, lof verdient alleen een vrouw die leeft in ontzag
voor de Heer. Dat zij de vruchten mag plukken van al haar werk! Laat heel de
stad haar naam met ere noemen!
3. Uit
het Boek Jezus Sirach (34, 14-20)
Die de Heer vrezen zullen in leven blijven, want hun hoop
is gericht op Hem die redt. Wie de Heer vreest is voor niets beducht en hij
deinst nooit terug, want de Heer is zijn hoop. Gelukkig het hart van hem die de
Heer vreest. Op wie bouwt hij? Wie is zijn steun? De ogen van de Heer zijn
gericht op degenen die Hem liefhebben, een machtig schild en een sterke steun,
een beschutting tegen de schroeiende wind en een scherm tegen de middagzon. Hij
behoedt hen voor struikelen en helpt hen om niet te vallen. Hij verhoogt hun
levenskracht en verlicht hun ogen, Hij geeft genezing, leven en zegen.
4. Uit
de Profeet Jesaja (25, 6a, 7-9)
Op die dag zal de Heer van de hemelse machten op deze
berg een gastmaal aanrichten voor alle volkeren. Op deze berg zal Hij de
sluier verscheuren die over de volkeren ligt en de doek die alle naties
bedekt. God de Heer zal voor altijd de dood vernietigen; Hij zal de tranen van
alle gezichten afwissen en de schande van Zijn volk wegnemen van heel de aarde.
Want zo heeft de Heer besloten. Op die dag zal men zeggen: Dat is onze God. Wij
hoopten op Hem en Hij heeft ons gered. Dit is de Heer op wie wij ons vertrouwen
hadden gesteld: laat ons blij zijn en juichen om de redding die Hij ons heeft
gebracht.
5. Uit
de Klaagliederen van Jeremia (3, 17-26)
Het geluk bleef verre van mij, wat welstand is wist ik
niet meer. Mijn hoop op God blijkt vervlogen, ik leef zonder hoop. Ik denk aan
mijn nood en ellende, dit vergiftigt mijn leven. Ik blijf er aldoor aan denken,
het weegt op mij als een last. Desondanks prent ik mij in: - en dat geeft mij
hoop -: Zonder einde is Gods genade, onuitputtelijk is Zijn erbarmen. Uw grote
trouw is iedere morgen weer nieuw. Ik behoor aan de Heer, - zegt mijn hart -.
Hij blijft mijn hoop. Goed is de Heer voor wie hoopt, voor iedereen die Hem
zoekt. Goed is het, in stilte op redding van de Heer te wachten.
6. Uit
de Profeet Ezechiël (34, 12-16)
Zo spreekt God de Heer: 'Zoals een herder omziet naar
zijn schapen, als die verstrooid zijn geraakt, zo zal ook Ik naar Mijn schapen
omzien en ze veilig thuisbrengen van alle plaatsen waar ze verstrooid zijn
geraakt op de dag van wolken en dichte duisternis. Ik zal ze terugvoeren uit de
volken, ze samenbrengen uit de landen en ze leiden naar hun eigen grond; Ik
zal ze weiden op de bergen en in de dalen van Israël, op alle weideplaatsen
van het land. Op goede weidegrond zal Ik ze weiden, het hoogland van Israël zal
hun weideplaats zijn. Daar zullen ze legeren op goede plaatsen en grazen in
welige weiden op de bergen van Israël. Ik zal Zelf Mijn schapen weiden en ze
Zelf een rustplaats wijzen, luidt de godsspraak van God de Heer. Het verloren
dier zal Ik zoeken, het afgedwaalde terughalen, het gewonde verbinden, het
zieke sterken, de vette en sterke dieren bewaren; Ik zal ze weiden zoals het
behoort.'
7. Uit
de brief van de heilige apostel Paulus
aan de
christenen van Rome (6, 3-9)
Broeders en zusters, gij weet toch dat de doop waardoor
wij één zijn geworden met Christus Jezus, ons heeft doen delen in Zijn dood?
Door de doop in Zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij een nieuw
leven zouden leiden zoals Christus door de macht van Zijn Vader uit de doden is
opgewekt. Zijn wij één met Hem geworden door het beeld van Zijn dood, dan moeten
wij Hem ook volgen in Zijn opstanding, in de overtuiging dat onze oude mens
met Hem gekruisigd is; daardoor is aan het bestaan in de zonde een einde
gekomen, zodat wij niet langer aan de zonde dienstbaar zijn. Want wie gestorven
is is rechtens vrij van de zonde. Indien wij dan met Christus gestorven zijn,
geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven; want wij weten dat Christus,
eenmaal van de doden verrezen, niet meer sterft: de dood heeft geen macht meer
over Hem.
8. Uit
de eerste brief van de heilige apostel
Paulus aan
de christenen van Korinte
(15, 51-57)
Broeders en zusters, nu deel ik u een mysterie mee: wij
zullen niet allen sterven, maar wij zullen allen van gedaante veranderen,
opeens, in een oogwenk, bij de laatste bazuinstoot; want de bazuin zal weerklinken
en de doden zullen verrijzen in onvergankelijkheid en wij, wij zullen van
gedaante veranderen. Want dit vergankelijke moet met onvergankelijkheid worden
bekleed en dit sterfelijke met onsterfelijkheid. En wanneer dit vergankelijke
met onvergankelijkheid is bekleed en dit sterfelijke met onsterfelijkheid, dan
zal het woord van de Schrift in vervulling gaan: De dood is verslonden, de
zege is behaald! Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw angel? De
angel van de dood is de zonde en de kracht van de zonde is de Wet. Maar God zij
gedankt die ons de overwinning geeft door Jezus Christus, onze Heer.
9. Uit
de eerste brief van de heilige apostel
Paulus aan
de christenen van Tessalonika
(4,
13-18)
Broeders en zusters, wij willen u niet in onwetendheid
laten over het lot van hen die ontslapen zijn; gij moogt niet bedroefd zijn
zoals de andere mensen, die geen hoop hebben. Wij geloven immers dat Jezus is
gestorven en weer opgestaan; evenzo zal God hen die in Jezus zijn ontslapen
levend met Hem meevoeren. En dit kunnen wij u meedelen volgens een woord van de
Heer: wij die in leven blijven tot de komst van de Heer, wij zullen de doden in
geen geval voorgaan. Want wanneer het bevel gegeven wordt, als de stem van de
aartsengel weerklinkt en de bazuin van God, dan zal de Heer zelf van de hemel
neerdalen en eerst zullen de doden die in Christus zijn, verrijzen; daarna
zullen wij die nog in leven zijn tegelijk met hen in een oogwenk op de wolken
in de lucht worden weggevoerd, de Heer tegemoet. En zo zullen wij voor altijd
samen zijn met de Heer. Troost elkander dan met deze woorden.
10. Uit
de eerste brief van de heilige apostel
Johannes
(3. 1-2)
Vrienden, hoe groot is de liefde die de Vader ons betoond
heeft! Wij worden kinderen van God genoemd en we zijn het ook. De wereld
begrijpt ons niet en ze kent ons niet omdat zij Hem niet heeft erkend.
Vrienden, nu reeds zijn wij kinderen van God en wat wij zullen zijn, is nog
niet geopenbaard; maar wij weten dat wanneer het geopenbaard wordt, wij aan
Hem gelijk zullen zijn omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is.
EVANGELIE
1. Uit
het heilig evangelie van onze Heer Jezus
Christus
volgens Matteüs (5, 1-12a)
Bij het zien van de menigte ging Jezus de berg op en toen
Hij was gaan zitten, kwamen Zijn leerlingen bij Hem. Hij nam het woord en
onderrichtte hen met deze toespraak:
Gelukkig die arm van geest zijn;
hun behoort het koninkrijk der hemelen.
Gelukkig die verdriet hebben;
zij zullen getroost worden.
Gelukkig die zachtmoedig zijn;
zij zullen het land erven.
Gelukkig die hongeren en dorsten naar gerechtigheid;
zij zullen verzadigd worden.
Gelukkig die mild zijn;
zij zullen mildheid ondervinden.
Gelukkig die zuiver van hart zijn;
zij zullen God zien.
Gelukkig die vrede brengen;
zij zullen kind van God genoemd worden.
Gelukkig die vervolgd worden om de gerechtigheid; hun
behoort het koninkrijk der hemelen.
Gelukkig zijn jullie, wanneer ze je uitschelden en vervolgen
en je lasterlijk van allerlei kwaad betichten omwille van Mij; wees blij en
juich: in de hemel is er voor jullie rijke beloning.
2. Uit
het heilig evangelie van onze Heer Jezus
Christus
volgens Matteüs (25, 31-40)
In die tijd sprak Jezus tot Zijn leerlingen:
Wanneer de Mensenzoon komt in Zijn heerlijkheid en
vergezeld van alle engelen, dan zal Hij plaats nemen op Zijn troon van glorie.
Alle volken zullen voor Hem bijeengebracht worden en Hij zal ze in twee
groepen scheiden, zoals de herder een scheiding maakt tussen schapen en bokken.
De schapen zal Hij plaatsen aan Zijn rechterhand, maar de bokken aan Zijn
linker. Dan zal de Koning tot die aan Zijn rechterhand zeggen: Komt, gezegenden
van Mijn Vader en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is vanaf de grondvesting
der wereld. Want Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven, Ik had dorst
en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen,
Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed, Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht, Ik
was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht. Dan zullen de rechtvaardigen Hem
antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten
gegeven, of dorstig en U te drinken gegeven? En wanneer zagen wij U als
vreemdeling en hebben U opgenomen, of naakt en hebben U gekleed? En wanneer
zagen wij U ziek of in de gevangenis en zijn U komen bezoeken? De Koning zal
hun ten antwoord geven: Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een
dezer geringsten van Mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan.
3. Uit
het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas (23, 44-49; 24, 1-6a)
Het was omtrent het zesde uur; er viel duisternis over
heel de streek tot aan het negende uur toe doordat de zon geen licht meer gaf.
Het voorhangsel van de tempel scheurde middendoor. Toen riep Jezus met luide
stem: 'Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest.' Nadat Hij dit gezegd had,
gaf Hij de geest. Op het zien van wat er gebeurd was, loofde de honderdman God
en hij zei: 'Deze mens was waarlijk een rechtvaardige.' Al het volk dat voor
dat schouwspel samengestroomd was, keerde terug toen zij aanschouwd hadden wat
er gebeurd was en zij sloegen zich op de borst. Al Zijn bekenden stonden op een
afstand toe te zien; ook de vrouwen die Hem vanuit Galilea gevolgd waren.
Op de eerste dag van de week echter gingen zij zeer vroeg
in de morgen naar het graf met welriekende kruiden die zij klaargemaakt
hadden. Zij vonden de steen weggerold van het graf, gingen er binnen maar
vonden er het lichaam van de Heer Jezus niet. Terwijl zij niet wisten wat
daarvan te denken, stonden er plotseling twee mannen voor hen in een stralend
wit kleed. Toen zij van schrik bevangen, het hoofd op de grond bogen, vroegen
de mannen haar: 'Waarom zoekt ge de levende bij de doden? Hij is niet hier,
Hij is verrezen.'
4. Uit
het heilig evangelie van onze Heer Jezus
Christus
volgens Lucas (24, 13-35)
Op de eerste dag van de week waren twee van Jezus'
leerlingen op weg naar het dorp Emmaüs, dat zestig stadiën van Jeruzalem ligt.
Ze spraken met elkaar over alles wat voorgevallen was. Terwijl ze heftig met
elkaar in discussie waren, voegde Jezus zelf zich bij hen en liep met hen mee.
Maar hun ogen waren niet bij machte Hem te herkennen. Hij sprak tot hen:
'Waarover lopen jullie zo druk te praten met elkaar?' Met sombere gezichten
bleven ze staan. Een van hen, die Kleopas heette, gaf Hem ten antwoord: 'Bent u
dan de enige inwoner van Jeruzalem die niet weet wat daar de afgelopen dagen
is gebeurd?' 'Wat dan?', vroeg Hij. Ze zeiden Hem: 'Wat er gebeurd is met Jezus
van Nazaret. Hij was een profeet, machtig in woord en daad in de ogen van God
en van heel het volk. Onze hogepriesters en leiders hebben Hem overgeleverd
om Hem ter dood te laten veroordelen en ze hebben Hem gekruisigd. En wij
hoopten zo dat Hij het was die Israël zou verlossen, maar al met al is het nu
al twee dagen geleden gebeurd. Wel hebben enkele vrouwen uit onze kring ons versteld
doen staan. Die waren vanmorgen vroeg naar het graf gegaan en toen ze Zijn
lichaam daar niet aantroffen, kwamen ze terug met het verhaal dat ze ook nog
een verschijning hadden gehad van engelen die zeiden dat Hij leeft. Een paar
van ons zijn toen naar het graf gegaan en het bleek zo te zijn als de vrouwen
gezegd hadden, maar Hem hebben ze niet gezien.' Toen zei Hij tot hen: 'Wat zijn
jullie toch onverstandig en traag van begrip als het gaat om het geloof in
alles wat de profeten hebben gezegd! Moest de Messias niet zo lijden en dan
Zijn heerlijkheid binnengaan?' En te beginnen met Mozes en alle profeten legde
Hij hun uit wat in heel de Schrift op Hemzelf betrekking had. Toen ze bij het
dorp kwamen waar ze wezen moesten, deed Hij alsof Hij verder wilde gaan. Maar
met aandrang vroegen ze: 'Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag
loopt al ten einde.' Toen ging Hij mee naar binnen om bij hen te blijven.
Eenmaal met hen aan tafel nam Hij het brood, sprak de zegen uit, brak het en
gaf het hun. Nu gingen hun de ogen open en ze herkenden Hem, maar meteen was
Hij uit hun gezicht verdwenen. Ze zeiden tegen elkaar: 'Was het niet
hartverwarmend zoals Hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons
opende?' Meteen stonden ze van tafel op en gingen terug naar Jeruzalem; daar
vonden ze de elf en hun metgezellen bijeen. Die zeiden: 'Waarachtig, de Heer is
opgewekt, aan Simon is Hij verschenen.' Toen vertelden zij wat er onderweg was
gebeurd en hoe zij Hem hadden herkend bij het breken van het brood.
5. Uit
het heilig evangelie van onze Heer Jezus
Christus
volgens Johannes (10, 7-15)
Eens sprak Jezus tot de Farizeeën:
'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur van de
schapen. Allen die vóór Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers, maar de
schapen hebben niet naar hen geluisterd. Ik ben de deur. Als iemand door Mij
binnengaat, zal hij worden gered; hij zal in- en uitgaan en weide vinden. De
dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en te vernietigen; Ik ben
gekomen, opdat zij leven zouden bezitten en wel in overvloed. Ik ben de goede
herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen. Maar de huurling,
die geen herder is en geen eigenaar van de schapen, ziet de wolf aankomen, laat
de schapen in de steek en vlucht weg; de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen. Hij
is dan ook maar een huurling en heeft geen hart voor de schapen. Ik ben de
goede herder. Ik ken de Mijnen en de Mijnen kennen Mij, zoals de Vader Mij kent
en Ik de Vader ken. Ik geef Mijn leven voor de schapen.'
6. Uit
het heilig evangelie van onze Heer Jezus
Christus
volgens Johannes (11, 17-27)
Bij zijn aankomst te Bethanië bevond Jezus dat Lazarus al
vier dagen in het graf lag. Bethanië nu was dicht bij Jeruzalem, op een afstand
van ongeveer vijftien stadiën. Vele Joden waren dan ook naar Marta en Maria gekomen
om hen te troosten over het verlies van hun broer. Zodra Marta hoorde dat
Jezus op komst was, ging zij Hem tegemoet; Maria echter bleef thuis. Marta zei
tot Jezus: 'Heer, als Gij hier waart geweest zou mijn broer niet gestorven
zijn. Maar zelfs nu weet ik dat wat Gij ook aan God vraagt, God het U zal geven.'
Jezus zei tot haar: 'Uw broer zal verrijzen.' Marta antwoordde: 'Ik weet dat
hij zal verrijzen, bij de verrijzenis op de laatste dag.' Jezus zei haar: 'Ik
ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij
gestorven en ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven.
Gelooft gij dit?' Zij zei tot Hem: 'Ja, Heer, ik geloof vast dat Gij de Messias
zijt, de Zoon van God die in de wereld komt.'
7. Uit
het heilig evangelie van onze Heer Jezus
Christus
volgens Johannes (12, 23-26)
In die tijd sprak Jezus: 'Het uur is gekomen dat de
mensenzoon verheerlijkt wordt. Waarachtig, Ik verzeker jullie: als een
graankorrel niet in de akkergrond sterft blijft hij onvruchtbaar. Maar hij
moet sterven, alleen dan brengt hij rijke vruchten voort. Wie zich aan zijn
leven vastklampt, verliest het; maar wie zijn leven kan prijsgeven in deze
wereld, zal het behouden voor het eeuwige leven. Wie Mij wil dienen, zal Mij moeten
volgen; en waar Ik ben, daar zal ook Mijn dienaar zijn: wie Mij dient, zal
erkenning vinden bij de Vader.'
8. Uit
het heilig evangelie van onze Heer Jezus
Christus
volgens Johannes (14, 1-7)
Bij Zijn afscheid zei Jezus tot Zijn vrienden: 'Laat uw
hart niet verontrust worden. Gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het
huis van Mijn Vader is ruimte voor velen. Ware dit niet zo, dan zou Ik het u
hebben gezegd, want Ik ga heen om een plaats voor u te bereiden. En als Ik ben
heengegaan en een plaats voor u heb bereid, kom Ik terug om u op te nemen bij
Mij, opdat ook gij zult zijn waar Ik ben. Gij weet waar Ik heenga en ook de weg
daarheen is u bekend.' Tomas zei tot Hem: 'Heer, wij weten niet waar Gij
heengaat: hoe moeten wij dan de weg kennen?' Jezus antwoordde hem: 'Ik ben de
weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader tenzij door Mij. Als
gij Mij zoudt kennen, zoudt gij ook Mijn Vader kennen. Nu reeds kent gij Hem en
ziet gij Hem.'
PREFATIE
1.
Heilige God, hoe moeten wij U zegenen om deze sterfelijke
wereld, op dit uur van droefheid, dit uur van verlies, waarop wij geen woorden
hebben om U te zeggen wat er met ons is. Toch komen wij tot U, want tot wie
anders zouden wij gaan dan tot U die groter zijt dan deze dood. Wat anders kunnen
wij, dan aarzelend Uw naam uitspreken, God van de levenden, die niet de dood
wilt maar het leven, door Jezus Christus, eerstgeborene uit de doden. Gezegend
zijt Gij om Hem, met allen die leven en sterven voor U, met allen die ons zijn
voorgegaan en na ons zullen komen, daarom ook zegenen wij U en zingen deze
woorden: (Heilig .....).
2.
Machtige God, met alle eerbied noemen wij Uw Naam, die
Gij gegeven hebt aan wat er leeft en ademhaalt. De hemel en het land, het licht
van deze dag en ook wijzelf God, zijn er dank zij U, die al van mensen houdt
vóór zij geboren zijn. Wij noemen U van harte onze God en Vader, die doet wat
Gij zegt en ons in leven houdt, die naar ons zoeken blijft tot Gij ons in den
vreemde vindt, omwille van Uw Zoon, de eerste van ons allen. In stad en land,
in mensen en machten, in levenden en doden wordt Gij vermoed en uitgesproken,
tot deze aarde zal zijn omgevormd tot stad van vrede, het nieuwe Jeruzalem,
waar alle leed geleden is en al ons kwaad vergeten. Luister dan ook, als wij U
zegenen God en zingen zonder einde: (Heilig .....).
EUCHARISTISCH GEBED I
P. Wij noemen Uw
naam, Heer, onze God.
Wij zegenen
U, dit uur,
deze dag, die
U ons geeft.
Wij aanbidden
U, verdoofd of gelaten,
vervreemd of
opstandig,
vol geloof én
ongeloof tegelijk.
U bent een
God van lévenden.
U hebt U niet
geschaamd om ónze God te zijn, eeuwig en trouw, op leven en dood,
in goede en
kwade dagen.
Zoudt U dan
Uw Naam niet gestand doen,
ook voor déze
mens en hem/haar genadig zijn?
A. Dat bidden wij
U,
omwille van
Jezus Christus, Uw Zoon,
die U geroepen
en gezonden hebt,
om ons voor
te gaan naar U.
Hij, die mens
geworden,
beproefd, net
als deze mens,
in lief en
leed aan U heeft vastgehouden;
die alles
heeft volbracht:
ons leven,
onze dood.
Die zich met
hart en ziel
aan deze
wereld heeft gegeven.
P. Want in de
nacht,
waarin Hij
werd overgeleverd,
heeft Hij
brood in Zijn handen genomen.
Hij heeft
Zijn ogen opgeslagen naar U, God, Zijn Vader. Hij heeft U dankgezegd,
het brood gebroken
en het aan Zijn vrienden uitgedeeld met de woorden: 'Neemt en eet, dit is Mijn
Lichaam - Mijn leven ; dat voor U gebroken wordt.'
Daarna nam
Hij ook de beker.
Hij sprak een
dankgebed en zei: 'Deze Beker is het Nieuwe Verbond in Mijn Bloed. Het wordt
voor u en alle mensen vergoten tot vergeving van de zonden. Blijft dit doen tot
Mijn gedachtenis.'
A. Als wij dan
eten van dit brood
en drinken
uit deze beker,
verkondigen
wij de dood des Heren,
totdat Hij
komt.
P. Daarom Heer,
onze God, stellen wij hier dit Geloofsteken. Daarom gedenken wij nu,
dat Hij
geleden heeft, gekruisigd is,
gestorven en
begraven.
Maar bovenal,
dat U Hem uit de dood,
die afgrond,
hebt gered. Dat Hij voor ons geworden is: een Naam, verheven boven alle
namen, een Mens van Vrede, die bij U leeft en voor ons bidt: Die komen zal om
alles nieuw te maken. Dan zal er geen verdriet meer zijn, geen lijden, geen
dood. Hij zal ons allen, levenden en doden, roepen bij onze naam op de Dag, die
U hebt vastgesteld.
A. Wij bidden U,
Heer onze God,
zend in ons
allen Zijn levenskracht,
Uw Heilige
Geest, zodat wij,
hoopvol en
vastberaden,
verder mogen
gaan op de weg van het leven. Dat geen van Uw mensen verloren loopt
en dat wij,
door Jezus uw Zoon,
U mogen vinden
en dichtbij U:
allen, die
ons zijn voorgegaan.
Dat wij U
mogen zien God,
en met U spreken,
zoals een
mens spreekt met een mens.
Dat bidden en
smeken wij U,
dit uur en
alle dagen van ons leven
in Jezus'
Naam.
Door Hem en
met Hem en in Hem
zal Uw Naam
geprezen zijn,
Heer onze
God, almachtige Vader,
in de eenheid
van de Heilige Geest,
hier en nu en
tot in eeuwigheid. Amen.
EUCHARISTISCH GEBED II
P. Gij zijt
waarlijk heilig, onze Heer, de bron van alle heiligheid. Heilig dan deze
gaven, met de dauw van Uw Heilige Geest, dat zij voor ons worden tot Lichaam en
Bloed van Jezus Christus onze Heer.
Toen Hij werd
overgeleverd en vrijwillig Zijn lijden op zich nam, nam Hij het brood, sprak
de dankzegging uit, brak het en gaf het aan Zijn leerlingen met deze woorden:
'Neemt en eet hiervan, gij allen, want dit is Mijn Lichaam, dat voor u
gegeven wordt.'
Zo nam Hij na
de maaltijd ook de kelk, sprak opnieuw de dankzegging uit en gaf hem Zijn
leerlingen met deze woorden: 'Neemt deze beker en drinkt hier allen uit, want
dit is de beker van het nieuwe altijddurende Verbond, dit is Mijn Bloed dat
voor u en alle mensen wordt vergoten tot vergeving van de zonden. Blijft dit
doen om Mij te gedenken.
Verkondigen
wij het mysterie van het geloof.
A. Als wij dan
eten van dit brood
en drinken
uit deze beker,
verkondigen
wij de dood des Heren,
totdat Hij
komt.
P. Zijn dood en
verrijzenis indachtig, God, bieden wij U aan het levensbrood en de kelk van
het heil. Wij danken U omdat Gij ons waardig keurt om voor Uw aangezicht te
staan en Uw heilige dienst te verrichten. Zó delen wij in het Lichaam en Bloed
van Christus en wij smeken U dat wij door de Heilige Geest worden vergaderd
tot één enige kudde.
Denk toch,
Heer, aan Uw Kerk, verspreid over de hele wereld, dat haar liefde volkomen
wordt, één heilig volk met N. onze paus en N. onze bisschop en allen die Uw
heilig dienstwerk verrichten.
Gedenk N.,
die Gij uit deze wereld tot U geroepen hebt. Laat hem/haar die in het doopsel
met Christus gestorven en herboren is nu ook verrijzen tot nieuw leven met Uw
Zoon.
Gedenk al
onze broeders en zusters die ontslapen zijn in de hoop der verrijzenis, ja,
alle gestorvenen dragen wij op aan Uw zorg.
Neem hen aan
en laat hen verschijnen in het licht van Uw gelaat.
Wij vragen U,
ontferm U over ons allen, opdat wij tezamen met de maagd Maria, de moeder van
Christus, met de apostelen en met alle heiligen, die hier eens leefden in Uw
welbehagen, waardig bevonden worden het eeuwig leven deelachtig te zijn en U
loven en eren. Door Jezus Christus, Uw Zoon.
A. Door Hem en
met Hem en in Hem
zal Uw Naam
geprezen zijn,
Heer onze
God, almachtige Vader,
in de eenheid
van de Heilige Geest
hier en nu en
tot in eeuwigheid. Amen.
EUCHARISTISCH GEBED III
P. Heer onze God:
wij gedenken dit uur Jezus,
Uw Zoon, die
gehoorzaam was tot de dood op het kruis en aan U heeft vastgehouden tot alles
was volbracht. Versterk ons geloof, dat Gij ook voor ons zult zijn de 'God met
ons', die ons naar het leven leidt.
A. Al wordt ons
lichaam afgebroken,
al sterft ons
hart,
toch geloven
wij
dat de dood
het einde niet is,
maar dat wij
met Jezus zullen leven bij U, want Hij is onze weg,
onze waarheid
en ons leven.
P. In de nacht
waarin Hij werd overgeleverd, heeft Hij het brood in Zijn handen genomen. Hij
heeft Zijn ogen opgeslagen naar U, God, Zijn almachtige Vader.
Hij heeft U
dankgezegd, het brood gebroken en het aan Zijn vrienden uitgedeeld met de
woorden: Neemt en eet, dit is Mijn Lichaam voor u. Doet dit tot Mijn
gedachtenis.
Zo nam Hij
ook de beker, sprak een dankgebed en zei: deze beker is het Nieuwe Verbond in
Mijn Bloed, dat voor u en voor allen vergoten wordt tot vergeving van de
zonden. Telkens als gij deze beker drinkt, zult gij het doen tot Mijn
gedachtenis.
A. Als wij dan
eten van dit brood
en drinken
uit deze beker,
verkondigen
wij de dood des Heren
totdat Hij
komt.
P. Heer onze God:
zo gedenken wij Hem, die onze pijnen gedragen heeft en onze dood gestorven is.
Maar bovenal gedenken wij, dat Gij Hem uit de dood hebt opgewekt en dat Gij
ook ons zult doen opstaan om te leven met Hem.
A. Wij bidden U:
zend ons Uw Geest,
de kracht,
die Jezus bezielde,
opdat we vastberaden
verder gaan
op onze
levensweg en elkaar vasthouden,
opdat niemand
van ons verloren loopt.
P. Moge in ons
leven zichtbaar worden, dat U een God van levenden bent; beschaam ons vertrouwen
niet, wees geloofwaardig en geef ons vrede door Christus onze Heer.
A. Door Hem en
met Hem en in Hem
zal Uw Naam
geprezen zijn, Heer onze God,
almachtige
Vader
in de eenheid
van de Heilige Geest,
hier en nu en
tot in eeuwigheid. Amen.
EUCHARISTISCH GEBED IV
Refrein:
K.: Als God ons
thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.
A.: Als God ons
thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.
P. Als Gij ons
kent, God, het werk van Uw handen, mensen door U gewild, als Gij onze namen
hebt geschreven in de palm van Uw hand, met name N.N., doe dan wat Gij beloofd
hebt voor alle tijden, voor al Uw mensen, voor hen die ons in geloof zijn
voorgegaan.
Breng hen dan
thuis uit de dood en ballingschap; keer hen tot leven, zoals het water de
aarde doet leven met brood en met vruchten voor iedere mens.
Refrein:
K.: Als God ons
thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.
A.: Als God ons
thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.
P. Breng hen dan
thuis door Jezus Uw Zoon: Brood voor de wereld, vrede na strijd, rust na zwoegen.
Die Zijn
Leven gegeven heeft ten bate van ons. Want in de nacht dat Hij moest sterven,
nam Hij brood in Zijn handen; Hij dankte U, brak het brood en gaf het aan Zijn
vrienden met de woorden: 'Neemt en eet, dit is Mijn Lichaam, Mijn Leven,
gebroken voor U.'
P. Ook nam Hij de
beker, zegende U weer en gaf hem aan Zijn vrienden met de woorden: 'Drinkt
allen hieruit, want deze Beker is het Nieuwe Verbond in Mijn Bloed. Het wordt
voor u vergoten tot vergeving van de zonden. Doet dit tot Mijn gedachtenis.'
Deze Mens,
Heer onze God, gedenken wij, want onze dood heeft Hij gezien: in droefheid is
Hij uitgezaaid, de graankorrel in de aarde; in de kracht van Uw geest brengt
Hij vruchten voort: leven in overvloed, Eerste uit de doden.
God in ons
midden, Gij onze vreugde: zie ook naar ons, sterfelijke mensen, die zaaien en
zorgen met moeite en pijn. En breng ons samen aan Uw Tafel op de Dag van de
Oogst; breng ons toch thuis.
Refrein:
K.: Als God ons
thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.
A.: Als God ons
thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.
P. Gedenk onze
familieleden en vrienden, die met Jezus zijn gestorven in het teken van het
geloof en die ons ter harte gaan. Neem hen op in Uw Vrede; laat hen opstaan in
Uw Licht op de Dag, die Gij bepaalt; kom hen zelf tegemoet; breng hen thuis.
Refrein:
K.: Als God ons
thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.
A.: Als God ons
thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.
P. Gedenk ook
hen, die moeten leven met een lege plaats aan hun zijde; die iemand missen tot
op de dag, dat Gij zult komen. Gedenk ook hen, die zinloos hun leven verliezen
aan angst en geweld. Breng ons allen, in geluk en verdriet, door lijden en
sterven dichter bij elkaar; ja, breng ons thuis bij U.
Refrein:
K.: Als God ons
thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.
A.: Als God ons
thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.
P. Verzamel ons
allen in Uw Vaderhuis waar Jezus is binnengegaan om voor ons een plaats te
bereiden, Uw Zoon, onze Broeder.
A. Door Hem en
met Hem en in Hem,
zal Uw Naam
geprezen zijn, Heer onze God,
almachtige
Vader in de eenheid van de Heilige Geest, hier en nu en tot in eeuwigheid.
Amen.
COMMUNIEGEBED I
P. Heer onze God,
Heer van
verleden en heden en toekomst,
bijeen rond
dit brood van de Heer
bidden wij
naar Uw toekomst toe.
A. U hebt die
toekomst in handen,
wat voor ons
nog een verre droom is
ligt al
eeuwen binnen Uw bereik.
P. Wat voor ons
een ideaal is,
is voor U al
van den beginne:
een nieuwe
wereld,
waarin tranen
parels zijn,
P. waarin de
slang speelt met het kind,
waarin pijn
vergeten is en smart onbekend; waarin niemand weet wat eenzaamheid is,
omdat in die
nieuwe wereld
niemand leeft
voor zichzelf.......
A. Niemand leeft
voor zichzelf,
niemand
sterft voor zichzelf,
wij leven en
sterven voor God onze Heer,
aan Hem
behoren wij toe.
P. Die toekomst
hebt U in handen.
Die toekomst
hebt U laten beginnen
in de wereld
waarin wij leven,
want er kwam
een mens, van U gezonden,
Jezus uit
Nazareth,
en Zijn naam
betekent: 'God zal je redden', dat was de naam die U Hem gaf.......
A. Hij was niet
alleen,
zelfs niet
toen allen Hem verlieten,
want Hij
leefde niet voor zichzelf.
P. Hij at met
zondaars
en Hij vond
de minste mens
goed genoeg
om voor te sterven.
A. Blinden zagen
Zijn goedheid,
doven hoorden
Zijn hart,
verlamden
kwamen door Hem in beweging,
melaatsen
voelden zich bij Hem rein
en armen
waren bij Hem rijk.......
P. Hij stierf
niet alleen,
zelfs niet
toen allen van Hem vluchtten,
want Hij
stierf niet voor zichzelf.
Zijn leven
werd Hem niet afgenomen,
Hij gaf Zijn
leven
opdat anderen
het zouden bezitten
in overvloed
en voor altijd.......
A. Niemand leeft
voor zichzelf,
niemand
sterft voor zichzelf,
wij leven en
sterven voor God onze Heer,
aan Hem
behoren wij toe.
P. Dan wordt de
wereld één, door mensen die eten van het ene zelfde Brood, die bezield zijn van
diezelfde ene Geest, die allen vervult; dan is alle verdriet vergeten en heeft
vreugde alle smart tenietgedaan; dan is er alleen nog blijheid om het ideaal
dat met Jezus begon en dat nooit zal eindigen als niemand meer leeft voor
zichzelf alleen.
A. Niemand leeft
voor zichzelf,
niemand
sterft voor zichzelf,
wij leven en
sterven voor God onze Heer,
aan Hem
behoren wij toe.
P. God, maak
haast met die dag,
waar geen
nacht op volgen kan.
Ontsteek dat
licht,
waarin geen
duisternis het houdt,
voltooi die
nieuwe wereld,
die in Jezus
begonnen is
en die verder
wordt gebouwd
door mensen
met Zijn Geest.....
A. Schenk ons die
Heilige Geest,
Uw grootste
gave aan mensen
en geef eeuwig
leven aan allen,
die eten van
dit Brood;
en luister
naar het gebed,
waarmee dit
alles begint en voltooid wordt,
het gebed,
dat Jezus zelf zó aan ons leerde:
Onze Vader,
die in de hemel zijt,
Uw naam worde
geheiligd, Uw rijk kome,
Uw wil
geschiede op aarde zoals in de hemel.
Geef ons
heden ons dagelijks brood
en vergeef
ons onze schuld,
zoals ook wij
aan anderen hun schuld vergeven en leid ons niet in bekoring,
maar verlos
ons van het kwade.
Amen.
COMMUNIEGEBED II
P. Gij die het
licht hebt geschapen,
opdat er
warmte van leven zou zijn.
Gij die met
ons begonnen zijt
en onze geboorte
gewild hebt.
Gij die Uw
woord hebt gegeven,
Uw naam op
het spel hebt gezet.
A. Uit de diepte
roepen wij tot U
met de honger
van ons hart.
P. Gij die trouw
zijt, onzegbaar,
meer dan wij
op onze beste momenten.
Gij die ons
niet laat vallen
en ons geen
toekomst ontneemt.
Gij die niets
minder wilt,
dan dat wij
overleven
en niet
doelloos zwervend
uitzichtloos
omkomen in de woestijn.
A. Uit de diepte
roepen wij tot U
met de honger
van ons hart.
P. Gij die ons zo
dorstig hebt gemaakt
dat ons hart
hier niet verzadigd wordt:
moeten wij
eeuwig blijven tasten
met duister
voor de ogen?
Waarom houdt
Gij U verborgen
als op
veilige afstand?
Mogen wij U
niet zien, oog in oog
en met U spreken
als van mens tot mens?
Breek toch de
sluier die ons scheidt,
kom te voorschijn,
laat U zien.
A. Uit de diepte
roepen wij tot U
met de honger
van ons hart.
P. Haal de steen
weg van ons doods bestaan, breek de banden die ons binden,
wek ons uit
onze slaap,
doe ons
opstaan in verrukking,
zoals Gij
Adam deed opstaan uit zijn slaap zodat hij zichzelf hervond.
A. Uit de diepte
roepen wij tot U
met de honger
van ons hart.
P. Wek ons na de
nacht voor een nieuwe morgen zoals licht dat ons aanstoot en wekt,
ontdooi de
winter van onze dood,
oogst ons
voor een zomer die nimmer eindigt.
A. Uit de diepte
roepen wij tot U
met de honger
van ons hart.
P. Gij die van
geen ophouden weet
en voor wie
niets onmogelijk is,
Gij die niets
hebt aan de doden,
Gij die uit
zijt op leven,
sla Uw mantel
genadig heen
om ons
gehavend bestaan.
Herstel ons
in ere, draag ons op handen,
neem ons ter
harte en breng ons thuis
in Uw stad
van vrede waar alles is
doorzichtig
en glashelder.
Plaats ons in
een tuin met een levensboom
die eindeloos
verzadigt.
A. Uit de diepte
roepen wij tot U
met de honger
van ons hart.
P. Als Gij groter
zijt dan ons hart,
ga dan met
ons mee
door het dal
van de dood
waar niemand
anders met ons gaat;
voer ons omhoog,
hemelhoog,
naar de top
van Uw berg
waar wij
verzadigd van Uw licht
en in vrede
met onszelf
eindelijk de
mens geworden zijn
die Gij U gedroomd
hebt in den beginne.
A. Uit de diepte
roepen wij tot U
met de honger
van ons hart.
COMMUNIEGEBED III
Zang: Roept God
een mens tot leven,
wie
weet waarom en hoe,
hij
moet zichzelf prijsgeven,
hij
leeft ten dode toe.
Gods
woord roept door de tijden
zijn
volk en grijpt het aan.
Hij
doet het uitgeleide,
het
moet de zee ingaan.
Gebed: God, Vader
van alle levenden,
Schepper
van de wereld,
alles
gaat van U uit,
alles
keert naar U terug.
In
dit uur van rouw en bezinning
wenden
wij ons vol vertrouwen tot U.
Allen: Leer ons
leven met de gedachte
dat
alles tijdelijk en voorbijgaand is
dat
onze bestemming ligt bij U,
begin
en einde van alles.
Aanvaard
uit onze hand
het
leven van deze mens
en
schenk in rijpe mate loon
voor
al het goede
dat
onze overledene op aarde deed.
Zang: Geroepen en
verzameld
uit
dood en slavernij,
gedoopt
in woord en water
dat
volk van God zijn wij.
Wij
werden nieuw geboren
toen
de mens Jezus kwam,
die
als een slaaf de zonde
der
wereld op zich nam.
Gebed: God, Vader
van alle levenden,
Vader
van Jezus Christus, Uw eigen Zoon heeft de dood onder ogen gezien,
naar
menselijke berekening
was
Zijn werk nog nauwelijks begonnen.
Wij
wenden ons tot U,
nu
wij gebukt gaan onder verdriet.
Allen: Schenk
rust aan deze mens
en
laat ons die achterblijven
gesterkt
worden door de woorden
van
Uw Zoon: 'dat ieder die in Hem
gelooft
leven zal in eeuwigheid'.
Zang: Met Hem in
Geest en water
tot
Zoon van God gewijd,
zijn
wij met Hem begraven,
verrezen
voor altijd.
Gestorven
voor de zonde
in
Jezus' bloed vereend,
en
met elkaar verbonden,
levend
voor God alleen.
Gebed: God, Vader
van alle levenden,
U
hebt Uw Geest over deze wereld
gezonden;
warmte
gebracht waar kilte heerst,
licht
in duisternis.
Wij
wenden ons vol vertrouwen tot U, nu het kil en duister is in ons hart:
Allen: Verlicht
ons met het vuur van Uw Geest
om
ook in de kilte van de dood
de
adem van het leven te ontdekken.
Laat
de warmte van Uw Geest
onze
dierbare overledene bezielen
tot
nieuw en onsterfelijk leven.
Zang: Wie Jezus'
kelk wil drinken, Zijn doop wil ondergaan,
zal
in de dood verzinken
en
uit de dood opstaan.
Hij
zal zijn leven geven,
hij
maakt zichzelf tot brood,
hij
sterft en and'ren leven,
hij
overleeft de dood.
TEN AFSCHEID I
Nu wij als gelovige mensen onze plicht vervullen en dit
menselijk lichaam uit handen moeten geven, willen wij met vertrouwen bidden
tot God, voor wie alles leeft: dat Hij onze dierbare overledene in kracht doet
herleven en dat Hij hem/haar opneemt in de kring van Zijn heiligen en
getrouwen. Moge Gods oordeel over hem/haar barmhartig zijn: moge Hij hem/haar
uit de dood verlossen en van zijn/haar schulden ontslaan. En moge hij/zij zó, -
verzoend met zijn/haar Vader en gedragen op de schouders van de goede Herder, -
in het gezelschap van de eeuwige Koning samen met Gods uitverkorenen voor
altijd gelukkig zijn.
(Nu bidden allen enige tijd in stilte. Het lichaam van
de overledene wordt besprenkeld met wijwater en bewierookt. Dan volgt dit
gebed:)
P. Kom hem/haar
te hulp, heiligen van God,
kom tegemoet,
engelen van de Heer.
A. Neem hem/haar
op en geleid hem/haar
voor het aanschijn
van de Allerhoogste.
P. Moge Christus,
die u geroepen heeft,
u ontvangen
en mogen de engelen u dragen in de schoot van Abraham.
A. Neem hem/haar
op en geleid hem/haar
voor het
aanschijn van de Allerhoogste.
P. Heer, geef
hem/haar de eeuwige rust,
en het
eeuwige licht verlichte hem/haar.
A. Neem hem/haar
op en geleid hem/haar
voor het
aanschijn van de Allerhoogste.
TEN AFSCHEID II
Refrein: Niemand
leeft voor zichzelf
niemand
sterft voor zichzelf.
Wij
leven en sterven
voor
God onze Heer:
aan
Hem behoren wij toe!
Om de laatste eer te brengen aan deze mens
om recht te doen aan zijn/haar leven en sterven, staan
wij hier rondom het dode lichaam,
dat ons van hem/haar is overgebleven.
Wij houden onze ogen gericht
op het Kruis van Jezus Christus.
En wij spreken uit - in tastend geloof -
dat dit niet het einde is,
dat onze God een God van levenden is.
Meer dan zijn/haar lichaam
is ons de naam van deze mens gebleven:
die naam spreken wij hier uit
met eerbied en genegenheid: N.N.
En wij bidden:
Heer, God, herinner U zijn/haar naam,
die hij/zij van mensen heeft ontvangen
en waarin hij/zij gekend werd en wordt,
ook al is hij/zij nu gestorven.
Die naam immers hebt Gij geschreven
in de palm van Uw hand.
Refrein: Niemand
leeft voor zichzelf
niemand
sterft voor zichzelf.
Wij
leven en sterven
voor
God onze Heer:
aan
Hem behoren wij toe!
Ten teken van onze hoop:
dat God aan deze mens
en aan ons allen
een nieuw en onsterfelijk lichaam zal geven
en om te getuigen van ons geloof in de verrijzenis,
zegenen wij dit dode lichaam in de Naam van de Vader, en de Zoon en de Heilige
Geest.
Refrein: Niemand
leeft voor zichzelf
niemand
sterft voor zichzelf.
Wij
leven en sterven
voor
God onze Heer:
aan
Hem behoren wij toe!
Laat ons nu gaan in vrede
om hem/haar die wij dit uur voor het laatst
in ons midden mochten hebben,
weg te dragen naar zijn/haar graf,
wij geven hem/haar uit handen,
we leggen hem/haar neer
in de handen van de levende God,
de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Amen.
TEN AFSCHEID III
Nu het leven van onze dierbare N.N.
ten einde is
en wij niets meer voor hem/haar kunnen doen,
vertrouwen wij hem/haar toe aan God onze Vader,
bij Wie de bron van alle leven is
en de gedachtenis der namen.
Ten teken van ons geloof en onze hoop
dat God aan deze mens en aan ons allen
een nieuw en onsterfelijk lichaam zal geven
en om te getuigen van ons geloof in de verrijzenis
hebben wij kaarsen rond de baar gezet
en ook de paaskaars ontstoken.
Zij verwijzen naar het eeuwige licht,
waarin onze gestorvene voorgoed mag leven.
De bloemen zijn een uitdrukking van onze dankbaarheid.
Ze zijn zoals zijn/haar leven was:
veelkleurig en veelsoortig,
vol pracht, maar vergankelijk.
Daarom ook zegenen wij nu
zijn/haar dode lichaam met water:
water is een bron van leven,
het geeft vruchtbaarheid, groei en bloei,
het verfrist en maakt nieuw.
Zonder water is geen leven mogelijk.
Wij besprenkelen hem/haar met levenschenkend
water, dat ook over hem/haar vloeide
bij zijn/haar doopsel.
En: in ons leven wordt een mens
niet zo vaak bewierookt:
vandaag doen wij dat wel,
omdat hij/zij een mens was om nooit te vergeten
en om uit te drukken
dat zijn/haar leven naar God is opgestegen.
Laat ons bidden:
Eeuwige God, Gij die de namen van hen,
die in Christus gestorven zijn,
geschreven hebt in de palm van Uw hand,
ontvang nu onze gestorvene
in het Rijk van Uw heerlijkheid
en verblijd hem/haar door Uw Aangezicht.
Bekleed hem/haar met de mantel
der gerechtigheid
en schenk hem/haar voorgoed Uw vrede,
om U te loven en te prijzen
tot in de eeuwen der eeuwen.
Amen.
OPENINGSGEZANGEN
God die ons heeft voorzien
God die ons heeft voorzien
en kent bij onze naam,
die ons ten leven riep
en houdt in het bestaan.
Hij heeft ons voorbestemd
te lijken op Zijn Zoon
die mens is zoals wij
en in ons midden woont.
Hij heeft Zijn eigen Zoon
geen enkel leed bespaard.
Hij heeft ten einde toe
Zijn geest geopenbaard.
Als God zo vóór ons is,
wie zal dan tegen zijn?
Al wat ons overkomt
zal hoop en zegen zijn.
Wie zal ons scheiden ooit
van God ons goed en bloed.
Geen toekomst en geen dood
bedreigt ons meer voorgoed.
Genadig en getrouw
wil Hij mijn vrede zijn.
Geen mens die Hem weerhoudt
om onze God te zijn.
Roept God een mens tot leven
K. Roept God een
mens tot leven,
wie weet
waarom en hoe,
hij moet
zichzelf prijsgegeven,
hij leeft ten
dode toe.
A. Gods woord
roept door de tijden
Zijn volk en
grijpt het aan.
Hij doet het
uitgeleide,
het moet de
zee ingaan.
K. Geroepen en
verzameld
uit dood en
slavernij,
gedoopt in
woord en water:
dat volk van
God zijn wij.
A. Wij werden
nieuw geboren,
toen de mens
Jezus kwam,
die als een
slaaf de zonde
der wereld op
zich nam.
K. Met Hem in geest
en water
tot zoon van
God gewijd,
zijn wij met
Hem begraven,
verrezen voor
altijd.
A. Gestorven voor
de zonde,
in Jezus'
bloed vereend
en met elkaar
verbonden,
levend voor
God alleen.
K. Wie Jezus'
kelk wil drinken,
Zijn doop wil
ondergaan,
zal in de
dood verzinken
en uit die
dood opstaan.
A. Hij zal zijn
leven geven,
hij maakt
zichzelf tot brood
hij sterft en
and'ren leven,
hij overleeft
de dood.
K. Wie weerloos
in de aarde
als graan
gestorven is,
wordt tot het
brood verzameld
dat aller
leeftocht is.
A. O Heer, Gij
zult ons breken
en geven aan
elkaar.
Uw tafel is
het teken,
Uw vrijmacht
maakt het waar.
TUSSENGEZANGEN
Barmhartige Heer
(Psalm 103 II)
K. Barmhartige
Heer, genadige God.
A. Barmhartige
Heer, genadige God.
K. Ja, wat de
hemel is voor de aarde,
dat is Zijn
liefde voor hen die geloven.
A. Barmhartige
Heer, genadige God.
K. Zover als het
oosten
van het
westen vandaan is,
zover van ons
af werpt Hij al onze zonden.
A. Barmhartige
Heer, genadige God.
K. Hij kent ons
toch. Hij is niet vergeten dat wij gemaakt zijn uit het stof van de aarde.
A. Barmhartige
Heer, genadige God.
K. Mensen, hun
dagen zijn als het gras,
zij bloeien
als bloemen in het open veld.
Dan waait de
wind en zij zijn verdwenen.
A. Barmhartige
Heer, genadige God.
K. Maar duren zal
de liefde van God
voor allen
die Zijn verbond bewaren,
zijn woord
behartigen en het volbrengen.
A. Barmhartige
Heer, genadige God.
In 't midden van ons leven
(mel.: Ik wil mij gaan vertroosten.)
In 't midden van ons leven
vergaan wij in de dood,
als Gij niet had gegeven
Uw Woord dat adem bood.
Uw vrede staakt ons strijden,
Uw licht doorstraalt ons lot,
toon in ons aardse lijden
Uw wegen, heil'ge God.
O Heer van dood en leven
verrezen uit Uw graf:
ontdek ons schamel streven
aan schuldenlast en straf.
Leer ons, uit 't kwaad verrijzen
en leven in Uw licht,
leer ons Uw liefde prijzen
tot aan het laatst Gericht.
Herboren uit Uw lijden
en door Uw Geest gevoed;
zo gaan wij 't allen tijde
ons erfdeel tegemoet.
Wijs, Herder, ons Uw wegen
naar 't huis des Vaders aan,
Uw dood zij ons ten zegen
om 't Leven in te gaan.
COMMUNIEGEZANGEN
Het zijn de stille doden
(mel.: Ik wil mij gaan vertroosten.)
Het zijn de stille doden,
die leven bij Gods naam,
niet meer van wijn en broden
is het dat zij bestaan.
Eén zijn zij met Gods leven,
als in de moederschoot,
van licht zijn zij omgeven,
sinds Hij hun ogen sloot.
Zo is de nieuwe aarde
daar zijn geen tranen meer,
daar is alleen genade
en vrede in de Heer.
Dat al gaat ons te boven
omdat nog niemand ziet,
als van het zaad de schoven,
vòòr alles is geschied.
Wie brood neemt en de beker,
gedoopt in Jezus' bloed,
is maar van één ding zeker:
dat hij nog sterven moet.
Zo wordt een mensenleven
uiteindelijk vervuld,
zo wordt de geest gegeven
en Gods geheim onthuld.
Mijn herder is de Heer
(Psalm 23)
K. Mijn herder is
de Heer,
nooit zal het
mij aan iets ontbreken.
A. Mijn herder is
de Heer,
nooit zal het
mij aan iets ontbreken.
K. Hij brengt mij
naar grazige weiden,
daar mag ik
rusten aan de waterkant.
Zo kom ik
verkwikt weer tot leven
om verder te
reizen aan Zijn hand.
A. Mijn herder
...
K. Al moet ik
door duistere dalen,
ik ben niet
bang meer in het vreemde land.
Onder Zijn
hoede voel ik mij veilig:
Hij is steeds
bij mij, ik ben in Zijn hand.
A. Mijn herder
...
K. Hij nodigt mij
uit aan Zijn tafel,
en allen die
tegen mij zijn gekant
moeten het
aanzien dat Hij mij wil zalven,
dat Hij mijn
beker vult tot de rand.
A. Mijn herder
...
K. Overal komen
geluk en genade
mij tegemoet
van alle kant.
En altijd
keer ik terug naar mijn Herder
tot in lengte
van dagen blijf ik in Zijn hand.
A. Mijn herder
...
K. Eer aan de
Vader en de Zoon
en de Heilige
Geest.
Zoals het was
in het begin en nu en altijd,
en in de
eeuwen der eeuwen. Amen.
A. Mijn herder
...
TEN AFSCHEID - GEZANGEN
Niemand leeft voor zichzelf
Niemand leeft voor zichzelf,
niemand sterft voor zichzelf.
Wij leven en sterven voor God onze Heer:
aan Hem behoren wij toe!
Sterven is graan in de aarde geborgen
Sterven is graan in de aarde geborgen.
Dood zijn is leven voor U.
Sterven is wachten op halmen van morgen.
Leven gaat dood in het nu.
Vader, al was hij soms zwak in Uw ogen,
hulpeloos, blind of verdwaald,
wees hem een God die door liefde bewogen,
eerder het goed ziet dan 't kwaad.
Lazarus heeft Jezus' roepen vernomen;
Jairus' dochter Zijn stem:
tot Naims jongeling is Hij gekomen:
God, onze troost ligt in Hem!
UITGELEIDE GEZANGEN
Als God ons thuisbrengt
Keervers:
K. Als God ons
thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.
A. Als God ons
thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.
K. Wij zullen
zingen, lachen, gelukkig zijn.
Dan zegt de
wereld: "Hun God doet wonderen".
Ja, Gij doet
wonderen, God in ons midden,
Gij onze
vreugde.
Keervers
K. Breng ons dan
thuis, keer ons tot leven,
zoals
rivieren in de woestijn
die, als de
regen valt, opnieuw gaan stromen.
Wie zaait in
droefheid zal oogsten in vreugde
Een mens gaat
zijn weg en zaait onder tranen.
Zingende
keert hij terug met zijn schoven.
Keervers
Wie zich op aard een pelgrim weet
Wie zich op aard een pelgrim weet,
zijn hart hecht niet aan goud,
hij maakt bij God zijn schat gereed
die hem een woning bouwt.
Hij gaat de weg van alle vlees,
van 't water in de stroom,
van bloemen die verwelken
en de blad'ren van de boom.
Hij gaat, hij gaat de lange nacht
zijn tocht door de woestijn,
tot waar hem God de Vader wacht:
't zal Licht voor eeuwig zijn!
OVERIGE GEZANGEN
Hoe is Uw naam
(Psalm 103 III)
K. Hoe is Uw
naam, waar zijt Gij te vinden,
eeuwige God,
wij willen U zien,
geef ons
vandaag een teken van liefde.
A. Eeuwige God,
wij willen U zien,
geef ons
vandaag een teken van liefde.
K. Want wat de
hemel is voor de aarde,
dat is Uw
liefde voor hen die geloven.
A. Geef ons
vandaag een teken van liefde.
K. Gij, de
vergeving van alle zonden,
recht en
gerechtigheid voor deze wereld.
A. Gij, de
vergeving van alle zonden,
geef ons
vandaag een teken van liefde.
K. Gij kent ons
toch, Gij zult niet vergeten,
dat wij Uw
mensen zijn, Gij, onze God.
A. Hoe is Uw
naam, waar zijt Gij te vinden,
eeuwige God,
wij willen U zien.
Geef ons
vandaag een teken van liefde.
Houd mij in leven
(Psalm 25 III)
K. Houd mij in
leven, wees Gij mijn redding,
steeds weer
zoeken mijn ogen naar U.
A. Houd mij in
leven, wees Gij mijn redding,
steeds weer
zoeken mijn ogen naar U.
K. Omdat Gij zijt
zoals Gij zijt,
zie naar mij
om en wees mij genadig,
want op U
wacht ik, een leven lang.
A. Steeds weer
zoeken mijn ogen naar U.
K. Zijt Gij het,
Heer, die komen zal,
of moeten wij
een ander verwachten?
Heer, mijn
God, ik ben zeker van U.
A. Houd mij in
leven, wees Gij mijn redding
steeds weer
zoeken mijn ogen naar U.
K. Gij geeft Uw
woord aan deze wereld,
Gij zijt mijn
lied, de God van mijn vreugde,
naar U gaat
mijn verlangen, Heer.
A. Steeds weer
zoeken mijn ogen naar U.
Houd mij in
leven, wees Gij mijn redding
steeds weer
zoeken mijn ogen naar U.
Het lied van de oproep ten leven
K. Het mensenvolk
dat in het duister leeft.
A. Zal eenmaal
een groot licht aanschouwen.
K. Er is een God
die ons geroepen heeft.
A. Er is een
woord dat wij vertrouwen.
K. Door de wolken
zal Hij breken
uit de
heem'len zal Hij spreken.
Stem van God
die ons geroepen heeft.
A. O, woord van
God dat wij vertrouwen.
K. De stem van
God die door de wolken breekt,
A. roept alle
mensen bij hun namen;
K. dat woord van
God dat in de wereld spreekt,
A. geeft alle
mensen nieuwe namen;
K. Woord van God
dat ons bejegent,
die ons met
Uw adem zegent,
Gij die alle
harten openbreekt
A. roep alle
doden bij hun namen.
K. Het mensenvolk
moet in het duister zijn,
A. maar in Gods
woord is licht en leven.
K. De harde aarde
zal ons leven zijn,
A. want God heeft
ons Zijn woord gegeven.
K. Stem van God,
roep onze namen,
roep ons uit
de dood te samen.
Op Uw woord
zullen wij eeuwig zijn:
A. schenk ons Uw
licht, Uw leven. Amen.
Het lied "Vriendelijk licht"
Zo vriendelijk en veilig als het licht
zo als een mantel om mij heen geslagen
zo is mijn God, ik zoek Zijn aangezicht
ik roep Zijn naam, bestorm Hem met mijn vragen
dat Hij mij maakt, dat Hij mijn wezen richt.
Wil mij behoeden en op handen dragen.
Want waar ben ik, als Gij niet wijd en zijd
waakt over mij en over al mijn gangen.
Wie zou ik worden, waart Gij niet bereid
om, als ik val, mij telkens op te vangen.
Ik leef niet echt, als Gij niet met mij zijt.
Ik moet in lief en leed naar U verlangen.
Spreek Gij het woord dat mij vertroosting geeft,
dat mij bevrijdt en opneemt in Uw vrede.
Ontsteek die vreugde die geen einde heeft,
wil alle liefde aan Uw mens besteden.
Wees Gij vandaag mijn brood, zowaar Gij leeft
Gij zijt toch zelf de ziel van mijn gebeden.
Wie in de schaduw Gods mag wonen
(mel.: Laat ieder 's Heren goedheid prijzen)
Wie in de schaduw Gods mag wonen,
hij zal niet sterven in de dood.
Wie bij Hem zoekt naar onderkomen
vindt eenmaal vrede als zijn brood.
God legt Zijn vleugels van genade
beschermend om hem heen als vriend.
En Hij verlost hem van het kwade,
opdat hij eens geluk zal zien.
Engelen zendt Hij alle dagen
om hem tot vaste gids te zijn.
Zij zullen hem op handen dragen
door een woestijn van hoop en pijn.
Geen vrees of onheil doet hem beven,
geen ziekte waar een mens van breekt.
Lengte van dagen zal God geven,
rust aan een koele waterbeek.
Hem zal de nacht niet ontvallen
zijn dagen houden eeuwig stand.
Duizenden doden kunnen vallen
hij blijft geschreven in Gods hand.
God legt Zijn schild op Zijn getrouwen
die leeft door alle tranen heen.
Hij zal een nieuwe hemel bouwen
van liefde om zijn tranen heen.
Het lied van het andere leven
Een als de bazuinen klinken
uit de hoogte, links en rechts,
duizend stemmen ons omringen,
Ja en Amen wordt gezegd,
rest er niets meer dan te zingen,
Heer dan is Uw pleit beslecht.
Scheurt het voorhang van de wolken,
wordt Uw aangezicht onthuld,
vaart de tijding door de wolken
dat Gij alles richten zult:
Heer, dan is de dood verzwolgen,
want de Schriften zijn vervuld.
Roep de doden tot getuigen,
dat Gij van oudsher regeert;
roep hen die men dwong te zwijgen,
die de wereld heeft geweerd,
richt omhoog wat wist te buigen,
kroon wat aanzien heeft ontbeerd.
Als de graven openbreken
en de mensenstroom vangt aan
om de loftrompet te steken
en Uw hofstad in te gaan:
Heer, laat ons dan niet ontbreken,
want de traagheid grijpt ons aan.
Mensen, komt uw lot te boven,
wacht na dit een ander uur;
gij moet op het wonder hopen
dat gij oplaait als een vuur,
want de Geest zal ons bestoken:
nieuw wordt alle creatuur.
Van die dag kan niemand weten,
maar het Woord drijft aan tot spoed.
Zouden wij niet haastig eten
gaandeweg Hem tegemoet?
Jezus Christus, gist'ren, heden,
komt voor eens en komt voor goed!
Heer, herinner U de namen
Heer, herinner U de namen
van hen, die gestorven zijn,
en vergeet niet, dat zij kwamen
langs de straten van de pijn,
langs de wegen van het lijden,
door het woud der eenzaamheid,
na het dag en nacht verbeide
Vaderhuis, hun toebereid.
Heer, herinner U hun luist'rend
wakker liggen in de nacht
en hun roepen in het duister,
de armzaalgheid van hun kracht,
en wil zeer aandachtig lezen
in de rimpels van hun huid
de verscheurdheid van hun wezen,
en wis hunne zonden uit.
Die Maria hebt vergeven
en de rover aan het kruis,
laat de doden eeuwig leven
met U in het paradijs,
Heer, herinner U hun namen,
oordeel hen en spreek hen vrij,
en bedek hun schuld en laat hen
zitten aan Uw rechterzij.
Waarheen zal de mens zich keren,
die, staand voor Uw aangezicht,
Uwe liefde moet ontberen
bij het eindelijk gericht?
Heer, zo Gij niet wordt bewogen
door het breken van zijn stem,
door de droefheid in zijn ogen,
is bij niemand heil voor hem.
Wie zijn taak als mens vervulde
K. Wie zijn taak
als mens
vervulde in
dit leven,
hem zal God
zijn vriendschap
en zijn
liefde geven!
Refr.: (door allen)
Wie zijn
taak als mens
vervulde
in dit leven,
hem zal
God zijn vriendschap
en zijn
liefde geven!
K. Het leven is
een tocht doorheen de dagen
en naar
Jezus' geest ten dienste staan:
het is het
wel en wee van medemensen dragen,
stervend
leven als de korrel van het graan.
Refr.:
K. "Alwie in
Mij gelooft, zal eeuwig leven!"
hebben wij
van U, o Heer, gehoord.
Wij hopen op
Uw groot erbarmen en vergeven,
wij
vertrouwen op Uw eeuwig godd'lijk woord.
Refr.:
K. Wij rouwen om
de mens die wij verloren:
niemand kent
ons diep en groot verdriet.
Maar in Zijn
goedheid zal de Heer ons wel verhoren: Hij verlaat in 't uur van nood de zijnen
niet.
Refr.:
Blijf mij nabij
Blijf mij nabij, wanneer het avond is,
wanneer het Licht vergaat in duisternis.
Wanneer geen mens mijn hulpeloosheid ziet,
bid ik tot U, o Heer, verlaat mij niet.
Reik mij Uw hand en spreek Uw reddend woord,
wijs mij de weg en leid mij veilig voort.
Blijf mij nabij, in vreugde en verdriet.
Ik heb U lief, o Heer, verlaat mij niet.
Wanneer Uw licht mij voorgaat in de nacht,
wanneer ik hoor dat U mij thuis verwacht,
dan weet ik, Heer, dat U mijn zwakheid ziet,
dan zeg ik dank, want U verlaat mij niet.
De Heer is mijn licht
(Psalm 27)
K. De Heer is
mijn licht en mijn heil:
wie zou ik
dan vrezen?
Refr.: (door allen)
De Heer is mijn licht en mijn heil:
wie zou ik dan vrezen?
K. De Heer is
mijn licht en mijn heil:
wie zou ik
dan vrezen?
De Heer is
mijn burcht, mijn behoud:
voor wie zou
ik beducht zijn?
Refr.:
K. Dat éne vroeg
ik van de Heer,
dat is al
mijn verlangen:
daar te zijn
in het huis van de Heer,
al de dagen
mijns levens.
Refr.:
K. Heer, hoor
mijn aanroep tot U,
geef mij
genadig Uw antwoord.
Gij zegt en
mijn hart spreekt het na:
"zoekt
Mijn aanschijn".
Uw aanschijn,
Heer, wil ik zoeken.
Refr.:
Wie woont onder de hoede (Psalm 91)
K. Wie woont
onder de hoede van de allerhoogste God, wie overnacht in de schaduw van God almachtig,
hij zegt tot de Heer: mijn toevlucht zijt Gij, mijn God, op U stel ik heel
mijn vertrouwen.
Refr.: (door allen)
Mijn God, op U
stel ik heel mijn vertrouwen.
K. Hij zal u
dekken met Zijn vleugels,
onder Zijn
wieken vindt gij uw veiligheid.
Refr.:
K. Bij nacht en
ontij zult gij niet bang zijn,
en vrees
overdag geen aanval in de rug.
Refr.:
K. Klamp je maar
vast aan Hem,
Hij zal ons
redden.
Wij zullen
leven tot in lengte van dagen.
Refr.:
K. Wie woont
onder de hoede van de allerhoogste God, hij zegt tot de Heer: mijn toevlucht
zijt Gij.
Refr.:
Ter overweging
Dood heeft vele gezichten.
Een voor hem die sterft
en een voor elk van hen die achterblijven.
Er is een milde dood
die barmhartig is en goed.
Er is een harde, wrede dood,
die leegte achterlaat en pijn en tranen.
Maar altijd is de dood
barmhartig, mild of wreed voor hem die sterft
en voor elk van hen die achterblijven
een nieuw begin, 'n breekpunt, 'n keerpunt soms.
Hij, die sterft, laat alles achter.
Ook het zijn, het spreken, het luisteren,
het denken en vooral het liefhebben.
Alles laat hij achter.
Hij vertrekt zo bezitloos als hij gekomen is.
Maar de leegte, waarmee hij kwam,
is - zo bidden we hoopvol -
gevuld met tenminste
de zwaarte van zijn goede wil.
Zij, die achterblijven,
verloren een mens, een unieke mens,
die om de geest in hem -
de geest, waardoor hij sprak en dacht
en kon beminnen,
blijft leven in anderen.
Wie in de geest gelooft
leeft,
al gaat zijn lichaam ten onder.
En wie zo leeft,
in en door de geest,
sterft nooit, nooit,
omdat de geest onverwoestbaar is,
onsterfelijk;
die is: eeuwig.