O P E N I N G S R I T U S

 

 

 

OPENINGSZANG

 

                 Requiem aeternam dona eis Domine: et lux perpe­tua luceat eis. Te decet hym­nus, Deus, in Sion; et tibi reddetur votum in Jerusa­lem; exaudi ora­tionem meam, ad te omnis caro ve­niet. Requiem aeternam dona eis Domine: et lux perpetua luceat eis.

 

                 (Geef hun de eeuwige rust, Heer: en het eeu­wige licht verlichte hen. U komt lofgezang toe, o God van Sion: U ter ere vervult men de gelofte in Jeruzalem: verhoor mijn gebed, tot U komt iede­re mens.)

 

 

BEGROETING

 

 

SCHULDBELIJDENIS

 

          P.    Broeders en zusters, belijden wij onze zon­den, bekeren wij ons tot God om de heilige eucha­ris­tie goed te kunnen vieren.

 

          A.   Ik belijd voor de almachtige God,

                 en voor u allen,

                 dat ik gezondigd heb

                 in woord en gedachte,

                 in doen en laten,

                 door mijn schuld, door mijn schuld,

                 door mijn grote schuld.

                 Daarom smeek ik de heilige Maria,

                 altijd maagd,

                 alle engelen en heiligen,

                 en u, broeders en zusters,

                 voor mij te bidden tot de Heer, onze God.

 

          P.    Moge de almachtige God zich over ons ont­fer­men, onze zonden vergeven en ons geleiden tot het eeuwig leven.

 

          A.   Amen.

 

 

 

OFWEL

 

 

 

KYRIE-LITANIE

 

          P.    God, keer U tot ons en richt ons weer op

                 wij zijn ten dode, wij zijn verslagen.

                 Gij allen kunt ons leven redden.

 

          K.   Heer, ontferm U over ons,

                 Heer, ontferm U over ons.

          A.   Heer, ontferm U over ons,

                 Heer, ontferm U over ons.

 

          P.    God, houd Uw hand omhoog geheven,

                 opdat ik zal leven en niet sterven

                 en ik zal zingen van Uw goedheid.

 

          K.   Heer, ontferm U over ons,

                 Heer, ontferm U over ons.

          A.   Heer, ontferm U over ons,

                 Heer, ontferm U over ons.

 

          P.    Hier is de poort die gaat naar U toe,

                 alle rechtvaardigen laat Gij er binnen,

                 open Uw poort en zij zullen leven.

 

          K.   Heer, ontferm U over ons,

                 Heer, ontferm U over ons.

          A.   Heer, ontferm U over ons,

                 Heer, ontferm U over ons.

 

 

HEER, ONTFERM U OVER ONS / KYRIE

 

          P.    Heer, ontferm U over ons.

          A.   Heer, ontferm U over ons.

          P.    Christus, ontferm U over ons.

          A.   Christus, ontferm U over ons.

          P.    Heer, ontferm U over ons.

          A.   Heer, ontferm U over ons.

 

 

 

                 Kyrie:

 

                 Kyrie eleison. 2x

                 Christe eleison. 2x

                 Kyrie eleison.

                 Kyrie eleison.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

GEBED


D I E N S T   V A N   H E T   W O O R D

 

 

EERSTE LEZING

 

Uit de Openbaring van de heilige apostel

Johan­nes (21, 1-5a, 6b-7)

 

Ik, Johannes, zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; de eerste hemel en de eerste aarde waren verdwe­nen en de zee bestond niet meer. En ik zag de heilige Stad, het nieuwe Jeruzalem, van God uit de hemel neerda­len, schoon als een bruid die zich voor haar man heeft ge­tooid. Toen hoorde ik een machtige stem die riep van de troon: 'Zie hier Gods woning onder de mensen! Hij zal bij hen wonen, zij zullen Zijn volk zijn, en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn. Hij zal alle tra­nen van hun ogen af­wissen en de dood zal niet meer zijn; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn want al het oude is voorbij.' En Hij die op de troon is gezeten, sprak: 'Zie, Ik maak alles nieuw. Ik ben de Alfa en de Omega, de Oor­sprong en het Einde. Wie dorst heeft, zal Ik om niet te drin­ken geven uit de bron van het water des le­vens. Wie over­wint, zal dit alles krijgen en Ik zal zijn God zijn en hij Mijn zoon.'

 

TUSSENZANG

 

                 Absolve, Domine, animas omnium fidelium de­func­torum ab omni vinculo delictorum. Et gratia tua illis succurrente, mereantur eva­dere iudicium ultio­nis. Et lucis aeternae beatitudine perfrui.

 

                 (Heer ontsla de overleden gelovigen van alle banden der zonden. Geef, dat zij door de hulp van Uw genade aan de veroordeling ontkomen. En aan het geluk van het eeuwige licht deel­achtig worden.)

 

EVANGELIE

 

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes (12, 23-26)

 

In die tijd zei Jezus tot Zijn leerlingen: 'Het uur is gekomen dat de Mensenzoon verheerlijkt wordt. En Ik zeg u nadrukkelijk: Als de graan­kor­rel niet in de aarde valt, blijft hij alleen, onvruchtbaar; maar als hij in de aarde afsterft, dan komt hij tot vrucht. Zo ook: Wie zijn leven alsmaar wil vasthouden, verliest het juist; maar wie hier op deze aarde afstand weet te nemen van zijn leven, zo iemand zal zijn leven juist voor eeuwig bewaren.' En Jezus voegde eraan toe: 'Wil

iemand Mijn dienaar zijn, dan moet hij Mij vol­gen; en waar Ik ben, daar zal ook Mijn dienaar zijn. Want als iemand Mij dient, zal de Vader hem tot heerlijk­heid brengen.'

 

 

OVERWEGING

 

 

VOORBEDE

 

Acclamatie: Heer, onze Heer, ontferm U over ons.


VIERING VAN HET LAATSTE AVONDMAAL

 

Terwijl de gaven worden bereid, wordt ook uw gave gevraagd in de collecte.

 

OFFERANDEZANG

 

                 Domine Iesu Christe, Rex gloriae, libera animas omnium fidelium defunctorum de poenis inferni, et de profundo lacu: libera eas de ore leonis, ne absorbeat eas tartarus, ne cadant in obscu­rum: sed signifer sanctus Michael repraesentet eas in lucem sanctam: Quam olim Abrahae promi­sis­ti, et semini eius.

 

                 (Heer Jezus Christus, Koning van de glorie, red de overleden gelovigen uit de ellende en de af­grond van de dood, de muil van de leeuw; maak hen niet tot prooi van dood en duister­nis, maar laat de heilige Michaël als banier­drager hen geleiden naar het eeuwige licht, dat Gij eer­tijds aan Abraham beloofd hebt en aan zijn ge­slacht.)

 

DE BEREIDING VAN DE GAVEN

 

          P.    Gezegend zijt Gij God, Heer van al wat leeft. Uit uw milde hand hebben wij het brood ont­van­gen. Aan U dragen wij op de vrucht van de aarde, het werk van onze handen. Maak het voor ons tot brood van eeuwig leven.

 

          A.   Gezegend zijt Gij, God in alle eeuwen.

 

          P.    Gezegend zijt Gij God, Heer van al wat leeft. Uit uw milde hand hebben wij de beker ontvan­gen. Aan U dragen wij op de vrucht van de wijn­gaard, het werk van onze handen. Maak het voor ons tot bron van eeuwig leven.

 

          A.   Gezegend zijt Gij, God in alle eeuwen.

 

          P.    Bidt, zusters en broeders, dat onze gaven en

                 gebeden aanvaard mogen worden door God, de

                 almachtige Vader.

 

          A.   Moge de Heer het offer uit uw handen aan­ne­men, tot lof en eer van Zijn Naam, tot welzijn van ons en van heel Zijn heilige Kerk.

 

 

 

GEBED OVER DE GAVEN

 

 

PREFATIE EN EUCHARISTISCH GEBED

 

          P.    De Heer zal bij u zijn.

          A.   De Heer zal u bewaren.

          P.    Verheft uw hart.

          A.   Wij zijn met ons hart bij de Heer.

          P.    Brengen wij dank aan de Heer onze God.

          A.   Hij is onze dankbaarheid waardig.

 

          P.    Heilige Vader, machtige eeuwige God, om rechtte doen aan uw heerlijkheid, om heil en gene-zing te vinden zullen wij U danken, altijd en overal door Christus onze Heer. Want Hij die uit de dood is opgestaan, Hij is het licht der wereld, onze enige hoop; in onze angst, omdat wij moeten sterven, troost ons Uw be­lof­te, dat wij eens onsterfelijk zullen zijn met Hem. Gij neemt het leven, God, niet van ons af, Gij maakt het nieuw, dat geloven wij op Uw woord; en als ons aardse huis, ons li­chaam, afgebro­ken wordt, heeft Jezus al een plaats voor ons bereid in Uw huis, om daar voorgoed te wonen. Daar­om, met alle engelen, machten en krachten, met allen die staan voor Uw troon, loven en aanbidden wij U en zingen U toe met de woorden:

 

A. Heilig, heilig, heilig, de Heer,

                 de God der hemelse machten!

                 Vol zijn hemel en aarde van Uw heerlijkheid.

                 Hosanna in den hoge.

                 Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren.

                 Hosanna in den hoge.

 

 

 

                 Sanctus:

 

                 Sanctus, Sanctus, Sanctus Dominus Deus Saba­oth. Pleni sunt caeli et terra gloria tua. Hosanna in excelsis. Benedictus qui venit in nomine Domini. Hosanna in excelsis.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

          P.    Hemelse Vader, met eerbied noemen wij Uw Naam. Altijd zijt Gij met ons op weg en dich­ter dan wij durven dromen, zijt Gij bij ons wanneer Uw Zoon ons samenbrengt rond deze tafel, waar wij Uw liefde vieren met brood en beker. Zoals eens op de weg naar Emmaüs ont­sluit Hij nu voor ons de Schrift en wij her­kennen Hem bij het bre­ken van het brood.

 

          P.    Daarom bidden wij, almachtige God: beadem met Uw Geest dit brood en deze wijn zodat Jezu­s Christus in ons midden komt met de gaven van Zijn lichaam en Zijn bloed.

 

          P.    Want op de avond voor Zijn lijden nam Hij onder de maaltijd brood en sprak tot U het dankge­bed. Hij brak het brood en gaf het aan Zijn leer­lingen terwijl Hij zei: Neemt en eet hiervan, gij allen, want dit is Mijn Lichaam, dat voor u gegeven wordt.

 

          P.    Zo nam Hij ook de beker met wijn en sprak op­nieuw het dankgebed. Hij gaf hem aan Zijn leerlin­gen en sprak: Neemt deze beker en drinkt hier allen uit, want dit is de beker van het nieuwe altijddurende verbond, dit is Mijn Bloed dat voor u en alle mensen wordt vergoten tot vergeving van de zonden.

                 Blijft dit doen om Mij te geden­ken.

 

          P.    Verkondigen wij het mysterie van het geloof.

 

          A.   Als wij dan eten van dit brood en drinken uit deze beker, verkondigen wij de dood des He­ren, totdat Hij komt.

 

 

 

                 P.    Mysterium fidei.

                 A.    Mortem tuam annuntiamus, Domine, et tuam resurrectionem confitemur, donec venias.

 

 

 

 

 

 

 

 

          P.    Oneindig goede Vader, wij vieren de ge­dachte­nis van onze verzoening en wij verkondigen de liefde die Gij ons betoont. Uw Zoon is door het lijden en de dood gegaan, en, tot nieuw leven opge­wekt, is Hij ingetreden in Uw heer­lijkheid.

 

          P.    Zie met genegenheid neer op dit offer en erken erin Uw eigen Zoon die Zijn leven heeft gegeven en Zijn bloed vergoten opdat voor alle zoekers de weg naar U, Vader, geopend en begaanbaar zij.

 

                 Barmhartige God, laat de Geest van Jezus in ons wonen en vervul ons met Uw liefde. Sterk ons door de gaven van Zijn lichaam en bloed en laat ons één worden in liefde en geloof, verbonden met onze paus N. en onze bisschop N.

 

                 Maak onze ogen open voor alle nood en leg woor­den in onze mond om wie zich eenzaam en verloren voelen, te troosten in Uw Naam. Maak ons vin­ding­rijk en moedig om broederlijk bij te staan al wie berooid zijn en verdrukt. Maak Uw Kerk tot een huis van waarheid die bevrijdt, van gerechtigheid die vrede schept, van hoop die alle angst ver­drijft.

 

                 Erbarm U, Vader, over onze broeders en zus­ters, met name N.N., die in de vrede van Chri­stus naar U zijn teruggekeerd en over alle gestorven waarvan Gij alleen het geloof hebt gekend. Breng hen tot het licht van de verrijzenis.

 

                 En als ook onze weg ten einde loopt, neem ons dan op in Uw huis, waar plaats is voor velen. Schenk ons de vervulling van onze levenslange hoop: overvloedig leven in Uw heerlijkheid.

 

                 Laat ons toe in de gemeenschap van Uw heili­gen; dat wij met Maria, de Maagd en Moeder Gods, met Uw apostelen en martelaren en al de anderen die U genegen zijn, dankbaar Uw Naam aanbidden en U prijzen door Jezus Christus, onze Heer.

 

 

          A.   Door Hem en met Hem en in Hem zal Uw Naam geprezen zijn, Heer onze God, almachtige Va­der, in de eenheid van de Heilige Geest hier en nu en tot in eeuwigheid. Amen.

 

 

ONZE VADER

 

          P.    Laten we bidden tot God onze Vader met de woorden, die Jezus ons gegeven heeft.

 

          A.   Onze Vader, die in de hemel zijt

                 Uw naam worde geheiligd

                 Uw rijk kome

                 Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel.

                 Geef ons heden ons dagelijks brood

                 en vergeef ons onze schuld

                 zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven

                 en leid ons niet in bekoring

                 maar verlos ons van het kwade.

 

          P.    Verlos ons, Heer, van alle kwaad, geef vre­de in onze dagen, dat wij, gesteund door Uw barmhartigheid, vrij mogen zijn van zonde, en be­veiligd tegen alle onrust. Hoopvol wachtend op de komt van Jezus, Messi­as, Uw Zoon.

 

          A.   Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in eeuwigheid. Amen.

 

 

VREDESWENS

 

LAM GODS

 

          P.    Lam Gods, dat wegneemt de zonden der we­reld,

          A.   ontferm U over ons.

          P.    Lam Gods, dat wegneemt de zonden der we­reld,

          A.   ontferm U over ons.

          P.    Lam Gods, dat wegneemt de zonden der we­reld,

          A.   geef ons de vrede.

 

 

                 Agnus Dei:

 

                 Agnus Dei, qui tollis peccata mundi:

                 dona eis requiem.

                 Agnus Dei, qui tollis peccata mundi:

                 dona eis requiem.

                 Agnus Dei, qui tollis peccata mundi:

                 dona eis requiem sempiternam.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

          P.    Zalig zij,

                 die genodigd zijn tot het he­mel­s ­Gastmaal.

                 Zie het Lam Gods,

                 dat wegneemt de zonden der wereld.

 

          A.   Heer, ik ben niet waardig,

                 dat Gij tot mij komt,

                 maar spreek, en ik zal gezond worden.

 

          P.    Het Lichaam en Bloed van onze Heer Jezus Christus beware ons tot in het eeuwig leven.

 

          A.   Amen.

 

 

 

DEELNAME AAN DE MAALTIJD DES HEREN

 

(Wij zijn hier gewoon de gelegenheid te geven te communiceren onder de gedaante van Brood en Wijn. U kunt dit doen door, nadat U de Hostie hebt ontvangen, deze te dopen in de Beker, die U wordt aangereikt.)

 

COMMUNIEZANG

 

                 Lux aeterna luceat eis, Domine,

                 cum sanctis tuis in aeternum, quia pius es.

 

                 De profundis clamavi ad te, Domine,

                 Domine, exaudi vocem meam.

 

                 Fiant aures tuae intendentes

                 in vocum deprecationis meae.

 

                 Si iniquitates observaveris, Domine,

                 Domine, quis sustinebit?

 

                 Quia apud te propitiatio est ut timeamus te.

 

                 Sustinui te, Domine,

                 sustinuit anima mea in verbo eius.

 

                 Spreravit anima mea in Domino

                 magis quam custodes auroram.

 

                 Magis quam custodes auroram speret

                 Israel in Domino.

 

                 Quia apud Dominum misericordia

                 et copiosa apud eum redemptio.

 

                 Et ipse redimet Israel ex omnibus

                 iniquitatibus eius.

 

 

                 (Het eeuwig licht verlichte hen, Heer,

                 voor eeuwig bij Uw heiligen,

                 want Gij zijt liefdevol.

 

                 Uit de diepte roep ik U aan, Heer,

                 Heer, luister naar mijn stem.

 

                 Wil aandachtig horen naar mijn smeekgebed.

 

                 Als Gij zonden blijft gedenken, Heer,

                 wie houdt dan stand?

 

                 Maar bij U vind ik vergeving,

                 daarom zoekt mijn hart naar U.

 

                 Op de Heer stel ik mijn hoop,

                 op Zijn woord vertrouw ik.

 

                 Gretig zie ik naar Hem uit,

                 meer dan wachters naar de ochtend.

 

                 Meer dan wachters naar de ochtend

                 hunkert Israël naar Hem.

 

                 Want de Heer is steeds barmhartig,

                 Zijn genade onbeperkt.

 

                 Hij zal Israël verlossen van zijn ongerech­tigheid.)

 

 

GEBED NA DE COMMUNIE

 

 

 

(Een vriendelijk verzoek:

 

 WILT U DIT BOEKJE IN DE KERK LATEN LIGGEN?

 

 DANK U!)


T E N   A F S C H E I D

 

 

Broeders en zusters,

voordat wij van hier weggaan

willen we een laatste eer brengen aan N.N.

die ons in de dood is voorgegaan.

 

Wij eren dit lichaam

dat ons zo lange tijd vertrouwd was

als het bezielde teken van een mens

die wij liefhadden, aan wie wij gehecht wa­ren.

 

Wij eren dit lichaam ook

als Gods eigen scheppingswerk:

Gods adem en Gods liefde

hebben in deze mens geleefd

en uitgestraald ten einde toe.

 

Wij kunnen ons niet indenken

dat onze God Zijn eigen werk,

Zijn beeld en ge­lijkenis,

voor­goed te gronde zou laten gaan.

 

Daarom houden wij onze ogen gericht

op het kruis van Jezus Christus,

en wij spreken uit,

in tastend geloof,

dat dit het einde niet is;

dat onze God een God van levenden is.

 

Ten teken van onze hoop

dat God aan deze mens, en aan ons allen,

een nieuw en onsterfelijk lichaam geven zal, zegenen wij dit lichaam met water,

water, verwijzend naar het levenswater

in de moederschoot,

verwijzend naar de doortocht

van het Joodse volk door de Rode Zee,

naar het levenwekkend water van het doopsel,

de weg openend naar het beloofde land.

 

En wij ontsteken wierook bij dit lichaam

als een teken van ons geloof

dat hij/zij bij God aanwezig is:

want God was in de wolk die rustte op de ark, Zijn stem klonk uit de rook tot Mozes

en uit de wolk sprak de Vader tot Zijn Zoon

en nam Hem op in de wolken ten hemel.

 

Gods Geest daalde neer in vurige tongen,

de Geest die alle nieuw maakt,

ook deze mens vernieuwen zal

tot eeuwig, onbe­der­felijk leven.

 

Laat ons nu gaan in vrede om hem/haar,

die wij dit uur voor het laatst

in ons midden mochten hebben

uit te dragen.

 

Wij geven hem/haar uit handen

en leggen hem/haar neer

in de handen van de le­vende God.

 

Genade zij U en vrede van God, onze Vader,

van Jezus Christus, die ons heeft bevrijd

uit de macht van de dood

en van de Heilige Ge­est,

die ons leidt ten eeuwig leven.

 

          A.   Amen.

 

 

UITGELEIDE-ZANG

 

                 In paradisum deducant te angeli:

                 in tuo adventu suscipiant te martyres,

                 et perdu­cant te in civi­tatem sanctam

                 Ierusa­lem.

 

                 Chorus angelorum te suscipiat,

                 et cum Lazaro quondam paupere

                 aeternam habeas requiem.

 

                 (De engelen, zij mogen u geleiden naar het para­dijs, de martelaren mogen u ontvangen bij uw komst, en u brengen naar de heilige stad Jeruzalem.

                 Het koor van engelen moge u ontvangen en moogt gij, samen met de arme Lazarus, de eeu­wige rust vin­den.)


K E U Z E T E K S T E N

 

 

BEDE OM VERGEVING

 

Op een duidelijk zichtbare plaats staat de bran­dende paaskaars. De priester neemt het licht van de paaskaars en ontsteekt de zes kaarsen naast de baar. Bij elke kaars wordt een bede uitge­spro­ken en allen zingen of zeggen de acclamatie.

 

 

          P.    Jezus Christus, licht van de wereld.

          A.   Heer, ontferm U over ons.

          P.    Jezus Christus, redder uit de dood.

          A.   Heer, ontferm U over ons.

          P.    Jezus Christus, Eerstgeborene uit de do­den.

          A.   Heer, ontferm U over ons.

          P.    Jezus Christus,

                 als graan in de aarde gestor­ven.

          A.   Heer, ontferm U over ons.

          P.    Paaslam voor ons geslacht.

          A.   Heer, ontferm U over ons.

          P.    Jezus Christus, die ons allen zal oorde­len.

          A.   Heer, ontferm U over ons.

 

 

Ofwel

 

          P.    Jezus Christus, licht van de wereld.

                 Jezus Christus, redder uit de dood.

          A.   Kyrie eleison. Kyrie eleison.

 

          P.    Jezus Christus, Eerstgeborene uit de do­den.

                 Jezus Christus,

                 als graan in de aarde gestor­ven.

          A.   Christe eleison. Christe eleison.

 

          P.    Paaslam voor ons geslacht.

                 Jezus Christus, die ons allen zal oordelen.

          A.   Kyrie eleison. Kyrie eleison.

 

EERSTE LEZING

 

 

1. Uit het Boek Job (19, 1, 23-27a)

 

Zo luiden de woorden van Job: Ach, werden mijn woorden maar opgetekend, ergens in vastgelegd, door een ijzeren stift in een rotssteen gedre­ven, met lood gevuld - tot blijvend getuigenis. Want ik weet: ik ben er zeker van: mijn verlos­ser leeft, op het laatst zal hij deze wereld bin­nen­treden. En al ben ik nog zo geschonden, ik zal God zien vanuit dit lichaam. Aan mijn zijde zal ik hem zien, met eigen ogen: mijn hart smacht van ver­langen.

 

 

2. Uit het Boek der Spreuken (31, 10-31)

 

Een goede vrouw, wie zal haar vinden? Zij is meer waard dan edelstenen. Haar man kan zich op haar verla­ten, hij zal er wel bij varen. Ze stelt hem nooit teleur, ze maakt hem gelukkig, haar leven lang. Ze zorgt dat er wol en vlas is en spint en weeft met haar vaar­dige handen. Zij trekt er op uit om voedsel te halen zoals het schip van een koopman uitvaart naar verre lan­den. Ze staat al op als het nog donker is, zorgt voor het eten van heel de familie. Ze pakt het werk krachtig aan, ze is onvermoeibaar. Ze ziet hoe goed alles gaat en 's nachts blijft haar lamp branden. Haar han­den rusten nooit, ze is altijd aan het spinnen of weven. Diezelfde han­den strekt ze naar de armen uit, wijd opent zij haar armen voor wie in nood is. Zij hoeft niet bang te zijn voor de sneeuw, voor heel haar gezin heeft ze warme kleren. Haar man geniet aanzien in de stad, in de poort zit hij met de oudsten in vergadering bijeen. Ze maakt linnen kleren en gordels, ze levert die aan de koop­lui. Kracht en waardigheid straalt zij uit, de komen­de dag ziet ze opgewekt tegemoet. Wat zij zegt, is vol wijsheid, haar aanwijzingen zijn altijd vriendelijk. Ze houdt het oog op haar huishouden en nietsdoen is haar onbekend. Haar kinderen zijn trots op haar, haar man is vol lof. "Er zijn meer goede vrouwen," zegt hij dan, "maar jij overtreft ze allemaal." Charme is bedrieg­lijk en schoonheid verdwijnt snel, lof verdient al­leen een vrouw die leeft in ontzag voor de Heer. Dat zij de vruchten mag plukken van al haar werk! Laat heel de stad haar naam met ere noemen!

 

 

3. Uit het Boek Jezus Sirach (34, 14-20)

 

Die de Heer vrezen zullen in leven blijven, want hun hoop is gericht op Hem die redt. Wie de Heer vreest is voor niets beducht en hij deinst nooit terug, want de Heer is zijn hoop. Gelukkig het hart van hem die de Heer vreest. Op wie bouwt hij? Wie is zijn steun? De ogen van de Heer zijn gericht op degenen die Hem liefhebben, een mach­tig schild en een sterke steun, een beschutting tegen de schroeiende wind en een scherm tegen de middagzon. Hij behoedt hen voor strui­kelen en helpt hen om niet te vallen. Hij verhoogt hun le­venskracht en verlicht hun ogen, Hij geeft gene­zing, leven en zegen.

 

 

4. Uit de Profeet Jesaja (25, 6a, 7-9)

 

Op die dag zal de Heer van de hemelse machten op deze berg een gastmaal aanrichten voor alle vol­keren. Op deze berg zal Hij de sluier verscheu­ren die over de volkeren ligt en de doek die alle naties bedekt. God de Heer zal voor altijd de dood vernietigen; Hij zal de tranen van alle gezichten afwissen en de schande van Zijn volk wegnemen van heel de aarde. Want zo heeft de Heer besloten. Op die dag zal men zeggen: Dat is onze God. Wij hoopten op Hem en Hij heeft ons gered. Dit is de Heer op wie wij ons vertrouwen hadden gesteld: laat ons blij zijn en juichen om de redding die Hij ons heeft gebracht.

 

 

5. Uit de Klaagliederen van Jeremia (3, 17-26)

 

Het geluk bleef verre van mij, wat welstand is wist ik niet meer. Mijn hoop op God blijkt ver­vlogen, ik leef zonder hoop. Ik denk aan mijn nood en ellende, dit vergiftigt mijn leven. Ik blijf er aldoor aan den­ken, het weegt op mij als een last. Desondanks prent ik mij in: - en dat geeft mij hoop -: Zonder einde is Gods genade, onuitputtelijk is Zijn erbarmen. Uw grote trouw is iedere morgen weer nieuw. Ik behoor aan de Heer, - zegt mijn hart -. Hij blijft mijn hoop. Goed is de Heer voor wie hoopt, voor iedereen die Hem zoekt. Goed is het, in stilte op redding van de Heer te wachten.

 

 

6. Uit de Profeet Ezechiël (34, 12-16)

 

Zo spreekt God de Heer: 'Zoals een herder omziet naar zijn schapen, als die verstrooid zijn ge­raakt, zo zal ook Ik naar Mijn schapen omzien en ze veilig thuisbrengen van alle plaatsen waar ze verstrooid zijn geraakt op de dag van wolken en dichte duisternis. Ik zal ze terugvoeren uit de volken, ze samenbrengen uit de landen en ze lei­den naar hun eigen grond; Ik zal ze weiden op de bergen en in de dalen van Israël, op alle weide­plaatsen van het land. Op goede weidegrond zal Ik ze weiden, het hoogland van Israël zal hun weide­plaats zijn. Daar zullen ze legeren op goede plaatsen en grazen in welige weiden op de bergen van Israël. Ik zal Zelf Mijn schapen wei­den en ze Zelf een rust­plaats wijzen, luidt de godsspraak van God de Heer. Het verloren dier zal Ik zoeken, het afgedwaalde terug­halen, het gewonde verbin­den, het zieke sterken, de vette en sterke dieren bewaren; Ik zal ze weiden zoals het behoort.'

 

 

7. Uit de brief van de heilige apostel Paulus

   aan de christenen van Rome (6, 3-9)

 

Broeders en zusters, gij weet toch dat de doop waardoor wij één zijn geworden met Christus Je­zus, ons heeft doen delen in Zijn dood? Door de doop in Zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij een nieuw leven zouden leiden zoals Christus door de macht van Zijn Vader uit de doden is opgewekt. Zijn wij één met Hem ge­wor­den door het beeld van Zijn dood, dan moe­ten wij Hem ook volgen in Zijn opstanding, in de over­tuiging dat onze oude mens met Hem gekrui­sigd is; daar­door is aan het bestaan in de zonde een einde gekomen, zodat wij niet langer aan de zonde dienstbaar zijn. Want wie gestorven is is rech­tens vrij van de zonde. Indien wij dan met Chri­stus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven; want wij weten dat Chris­tus, eenmaal van de doden verrezen, niet meer sterft: de dood heeft geen macht meer over Hem.

 

 

8. Uit de eerste brief van de heilige apostel

   Paulus aan de christenen van Korinte

   (15, 51-57)

 

Broeders en zusters, nu deel ik u een mysterie mee: wij zullen niet allen sterven, maar wij zullen allen van gedaante veranderen, opeens, in een oogwenk, bij de laatste bazuinstoot; want de bazuin zal weer­klinken en de doden zullen ver­rij­zen in onvergankelijk­heid en wij, wij zullen van gedaante veranderen. Want dit vergankelijke moet met onvergankelijkheid worden bekleed en dit sterfelijke met onsterfelijkheid. En wanneer dit vergankelijke met onvergankelijkheid is be­kleed en dit sterfelijke met onsterfelijkheid, dan zal het woord van de Schrift in vervulling gaan: De dood is ver­slonden, de zege is behaald! Dood, waar is uw overwin­ning? Dood, waar is uw angel? De angel van de dood is de zonde en de kracht van de zonde is de Wet. Maar God zij gedankt die ons de overwinning geeft door Jezus Chris­tus, onze Heer.

 

 

9. Uit de eerste brief van de heilige apostel

   Paulus aan de christenen van Tessalonika

                 (4, 13-18)

 

Broeders en zusters, wij willen u niet in onwe­tendheid laten over het lot van hen die ontsla­pen zijn; gij moogt niet bedroefd zijn zoals de ande­re mensen, die geen hoop hebben. Wij geloven immers dat Jezus is gestorven en weer opgestaan; evenzo zal God hen die in Jezus zijn ontslapen levend met Hem meevoeren. En dit kunnen wij u meedelen volgens een woord van de Heer: wij die in leven blijven tot de komst van de Heer, wij zullen de doden in geen geval voorgaan. Want wanneer het bevel gegeven wordt, als de stem van de aartsengel weerklinkt en de bazuin van God, dan zal de Heer zelf van de hemel neerdalen en eerst zullen de doden die in Christus zijn, ver­rijzen; daarna zullen wij die nog in leven zijn tegelijk met hen in een oogwenk op de wolken in de lucht worden weggevoerd, de Heer tegemoet. En zo zullen wij voor altijd samen zijn met de Heer. Troost elkander dan met deze woorden.

 

 

 

 

 

10. Uit de eerste brief van de heilige apostel

    Johannes (3. 1-2)

 

Vrienden, hoe groot is de liefde die de Vader ons betoond heeft! Wij worden kinderen van God ge­noemd en we zijn het ook. De wereld begrijpt ons niet en ze kent ons niet omdat zij Hem niet heeft erkend. Vrienden, nu reeds zijn wij kinde­ren van God en wat wij zullen zijn, is nog niet geopen­baard; maar wij weten dat wanneer het geo­penbaard wordt, wij aan Hem gelijk zullen zijn omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is.

 

 

 

EVANGELIE

 

 

1. Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus

   Christus volgens Matteüs (5, 1-12a)

 

Bij het zien van de menigte ging Jezus de berg op en toen Hij was gaan zitten, kwamen Zijn leer­lingen bij Hem. Hij nam het woord en onder­richtte hen met deze toespraak:

Gelukkig die arm van geest zijn;

hun behoort het koninkrijk der hemelen.

Gelukkig die verdriet hebben;

zij zullen getroost worden.

Gelukkig die zachtmoedig zijn;

zij zullen het land erven.

Gelukkig die hongeren en dorsten naar gerech­tig­heid; zij zullen verzadigd worden.

Gelukkig die mild zijn;

zij zullen mildheid ondervinden.

Gelukkig die zuiver van hart zijn;

zij zullen God zien.

Gelukkig die vrede brengen;

zij zullen kind van God genoemd worden.

Gelukkig die vervolgd worden om de gerechtig­heid; hun behoort het koninkrijk der hemelen.

Gelukkig zijn jullie, wanneer ze je uitschel­den en vervolgen en je lasterlijk van allerlei kwaad betichten omwille van Mij; wees blij en juich: in de hemel is er voor jullie rijke beloning.

 

 

2. Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus

   Christus volgens Matteüs (25, 31-40)

 

In die tijd sprak Jezus tot Zijn leerlingen:

Wanneer de Mensenzoon komt in Zijn heerlijkheid en vergezeld van alle engelen, dan zal Hij plaats nemen op Zijn troon van glorie. Alle vol­ken zul­len voor Hem bijeengebracht worden en Hij zal ze in twee groepen scheiden, zoals de herder een scheiding maakt tussen schapen en bokken. De schapen zal Hij plaatsen aan Zijn rechterhand, maar de bokken aan Zijn linker. Dan zal de Ko­ning tot die aan Zijn rechterhand zeggen: Komt, geze­genden van Mijn Vader en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is vanaf de grondvesting der we­reld. Want Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven, Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opge­nomen, Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed, Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht, Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht. Dan zul­len de rechtvaardigen Hem antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig ge­zien en U te eten gege­ven, of dorstig en U te drinken gegeven? En wanneer zagen wij U als vreemdeling en hebben U opgenomen, of naakt en hebben U gekleed? En wan­neer zagen wij U ziek of in de gevangenis en zijn U komen bezoeken? De Koning zal hun ten antwoord geven: Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van Mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan.

 

 

 

3. Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus      Christus volgens Lucas (23, 44-49; 24, 1-6a)

 

Het was omtrent het zesde uur; er viel duister­nis over heel de streek tot aan het negende uur toe door­dat de zon geen licht meer gaf. Het voor­hang­sel van de tempel scheurde middendoor. Toen riep Jezus met luide stem: 'Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest.' Nadat Hij dit ge­zegd had, gaf Hij de geest. Op het zien van wat er gebeurd was, loofde de honderdman God en hij zei: 'Deze mens was waarlijk een rechtvaardige.' Al het volk dat voor dat schouwspel samenge­stroomd was, keerde terug toen zij aanschouwd hadden wat er gebeurd was en zij sloegen zich op de borst. Al Zijn bekenden stonden op een af­stand toe te zien; ook de vrouwen die Hem vanuit Galilea gevolgd waren.

Op de eerste dag van de week echter gingen zij zeer vroeg in de morgen naar het graf met wel­riekende kruiden die zij klaargemaakt hadden. Zij vonden de steen weggerold van het graf, gin­gen er binnen maar vonden er het lichaam van de Heer Jezus niet. Terwijl zij niet wisten wat daarvan te denken, stonden er plotseling twee mannen voor hen in een stralend wit kleed. Toen zij van schrik bevangen, het hoofd op de grond bogen, vroegen de mannen haar: 'Waarom zoekt ge de le­vende bij de doden? Hij is niet hier, Hij is verrezen.'

 

 

4. Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus

   Christus volgens Lucas (24, 13-35)

 

Op de eerste dag van de week waren twee van Je­zus' leerlingen op weg naar het dorp Emmaüs, dat zestig stadiën van Jeruzalem ligt. Ze spra­ken met el­kaar over alles wat voorgevallen was. Terwijl ze heftig met elkaar in discussie waren, voegde Jezus zelf zich bij hen en liep met hen mee. Maar hun ogen waren niet bij machte Hem te herkennen. Hij sprak tot hen: 'Waarover lopen jullie zo druk te praten met elkaar?' Met sombe­re gezichten bleven ze staan. Een van hen, die Kleopas heette, gaf Hem ten antwoord: 'Bent u dan de enige inwo­ner van Jeruzalem die niet weet wat daar de afge­lopen dagen is gebeurd?' 'Wat dan?', vroeg Hij. Ze zeiden Hem: 'Wat er gebeurd is met Jezus van Nazaret. Hij was een profeet, machtig in woord en daad in de ogen van God en van heel het volk. Onze hogepriesters en lei­ders hebben Hem overge­leverd om Hem ter dood te laten veroordelen en ze hebben Hem gekruisigd. En wij hoopten zo dat Hij het was die Israël zou ver­los­sen, maar al met al is het nu al twee dagen geleden gebeurd. Wel hebben enkele vrouwen uit onze kring ons ver­steld doen staan. Die waren vanmorgen vroeg naar het graf gegaan en toen ze Zijn lichaam daar niet aantroffen, kwamen ze terug met het verhaal dat ze ook nog een ver­schijning hadden gehad van engelen die zeiden dat Hij leeft. Een paar van ons zijn toen naar het graf gegaan en het bleek zo te zijn als de vrouwen gezegd hadden, maar Hem hebben ze niet gezien.' Toen zei Hij tot hen: 'Wat zijn jullie toch onverstandig en traag van be­grip als het gaat om het geloof in alles wat de profeten hebben gezegd! Moest de Messias niet zo lijden en dan Zijn heerlijkheid binnengaan?' En te be­ginnen met Mozes en alle profeten legde Hij hun uit wat in heel de Schrift op Hemzelf betrek­king had. Toen ze bij het dorp kwamen waar ze wezen moesten, deed Hij alsof Hij verder wilde gaan. Maar met aandrang vroegen ze: 'Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt al ten einde.' Toen ging Hij mee naar binnen om bij hen te blijven. Eenmaal met hen aan tafel nam Hij het brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het hun. Nu gingen hun de ogen open en ze her­ken­den Hem, maar meteen was Hij uit hun gezicht verdwenen. Ze zeiden tegen elkaar: 'Was het niet hartverwarmend zoals Hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons opende?' Meteen stonden ze van tafel op en gingen terug naar Jeruzalem; daar vonden ze de elf en hun metgezellen bijeen. Die zeiden: 'Waarachtig, de Heer is opgewekt, aan Simon is Hij verschenen.' Toen vertelden zij wat er onderweg was gebeurd en hoe zij Hem had­den herkend bij het breken van het brood.

 

 

5. Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus

   Christus volgens Johannes (10, 7-15)

 

Eens sprak Jezus tot de Farizeeën:

'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur van de schapen. Allen die vóór Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd. Ik ben de deur. Als iemand door Mij bin­nengaat, zal hij worden ge­red; hij zal in- en uitgaan en weide vinden. De dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en te ver­nietigen; Ik ben gekomen, opdat zij leven zouden bezitten en wel in overvloed. Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen. Maar de huurling, die geen herder is en geen eigenaar van de schapen, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht weg; de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen. Hij is dan ook maar een huurling en heeft geen hart voor de schapen. Ik ben de goede herder. Ik ken de Mijnen en de Mijnen kennen Mij, zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik geef Mijn leven voor de schapen.'

 

 

 

 

 

 

 

 

6. Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus

   Christus volgens Johannes (11, 17-27)

 

Bij zijn aankomst te Bethanië bevond Jezus dat Lazarus al vier dagen in het graf lag. Bethanië nu was dicht bij Jeruzalem, op een afstand van ongeveer vijf­tien stadiën. Vele Joden waren dan ook naar Marta en Maria gekomen om hen te troos­ten over het verlies van hun broer. Zodra Marta hoorde dat Jezus op komst was, ging zij Hem tege­moet; Maria echter bleef thuis. Marta zei tot Jezus: 'Heer, als Gij hier waart geweest zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar zelfs nu weet ik dat wat Gij ook aan God vraagt, God het U zal ge­ven.' Jezus zei tot haar: 'Uw broer zal verrij­zen.' Marta antwoordde: 'Ik weet dat hij zal verrijzen, bij de verrijzenis op de laatste dag.' Jezus zei haar: 'Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven en ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven. Gelooft gij dit?' Zij zei tot Hem: 'Ja, Heer, ik geloof vast dat Gij de Messias zijt, de Zoon van God die in de wereld komt.'

 

 

7. Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus

   Christus volgens Johannes (12, 23-26)

 

In die tijd sprak Jezus: 'Het uur is gekomen dat de mensenzoon verheerlijkt wordt. Waarachtig, Ik verzeker jullie: als een graankorrel niet in de akkergrond sterft blijft hij onvrucht­baar. Maar hij moet sterven, alleen dan brengt hij rijke vruchten voort. Wie zich aan zijn leven vast­klampt, verliest het; maar wie zijn leven kan prijsgeven in deze wereld, zal het behouden voor het eeuwige leven. Wie Mij wil dienen, zal Mij moeten volgen; en waar Ik ben, daar zal ook Mijn dienaar zijn: wie Mij dient, zal erkenning vin­den bij de Vader.'

 

8. Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus

   Christus volgens Johannes (14, 1-7)

 

Bij Zijn afscheid zei Jezus tot Zijn vrienden: 'Laat uw hart niet verontrust worden. Gij ge­looft in God, gelooft ook in Mij. In het huis van Mijn Vader is ruimte voor velen. Ware dit niet zo, dan zou Ik het u hebben gezegd, want Ik ga heen om een plaats voor u te bereiden. En als Ik ben heengegaan en een plaats voor u heb be­reid, kom Ik terug om u op te nemen bij Mij, opdat ook gij zult zijn waar Ik ben. Gij weet waar Ik heenga en ook de weg daarheen is u be­kend.' Tomas zei tot Hem: 'Heer, wij weten niet waar Gij heengaat: hoe moeten wij dan de weg kennen?' Jezus antwoordde hem: 'Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader tenzij door Mij. Als gij Mij zoudt kennen, zoudt gij ook Mijn Vader kennen. Nu reeds kent gij Hem en ziet gij Hem.'

 

 

 

PREFATIE

 

1.

Heilige God, hoe moeten wij U zegenen om deze sterfelijke wereld, op dit uur van droefheid, dit uur van verlies, waarop wij geen woorden hebben om U te zeggen wat er met ons is. Toch komen wij tot U, want tot wie anders zouden wij gaan dan tot U die groter zijt dan deze dood. Wat anders kunnen wij, dan aarzelend Uw naam uitspreken, God van de levenden, die niet de dood wilt maar het leven, door Jezus Christus, eerstgeborene uit de doden. Gezegend zijt Gij om Hem, met allen die leven en sterven voor U, met allen die ons zijn voorgegaan en na ons zullen komen, daarom ook zegenen wij U en zingen deze woorden: (Heilig .....).

 

2.

Machtige God, met alle eerbied noemen wij Uw Naam, die Gij gegeven hebt aan wat er leeft en ademhaalt. De hemel en het land, het licht van deze dag en ook wijzelf God, zijn er dank zij U, die al van mensen houdt vóór zij geboren zijn. Wij noemen U van harte onze God en Vader, die doet wat Gij zegt en ons in leven houdt, die naar ons zoeken blijft tot Gij ons in den vreem­de vindt, omwille van Uw Zoon, de eerste van ons allen. In stad en land, in mensen en machten, in levenden en doden wordt Gij vermoed en uitge­spro­ken, tot deze aarde zal zijn omgevormd tot stad van vrede, het nieuwe Jeruzalem, waar alle leed geleden is en al ons kwaad vergeten. Luis­ter dan ook, als wij U zegenen God en zingen zonder ein­de: (Heilig .....).

 

 

 

EUCHARISTISCH GEBED I

 

P.    Wij noemen Uw naam, Heer, onze God.

       Wij zege­nen U, dit uur,

       deze dag, die U ons geeft.

       Wij aanbid­den U, verdoofd of gelaten,

       ver­vreemd of opstan­dig,

       vol geloof én onge­loof tegelijk.

       U bent een God van lévenden.

       U hebt U niet ge­schaamd om ónze God te zijn, eeuwig en trouw, op leven en dood,

       in goede en kwade dagen.

       Zoudt U dan Uw Naam niet gestand doen,

       ook voor déze mens en hem/haar genadig zijn?

 

A.    Dat bidden wij U,

       omwille van Jezus Christus, Uw Zoon,

       die U ge­roepen en gezonden hebt,

       om ons voor te gaan naar U.

       Hij, die mens gewor­den,

       beproefd, net als deze mens,

       in lief en leed aan U heeft vast­gehouden;

       die alles heeft volbracht:

       ons leven, onze dood.

       Die zich met hart en ziel

       aan deze wereld heeft gegeven.

 

P.    Want in de nacht,

       waarin Hij werd overgeleverd,

       heeft Hij brood in Zijn handen genomen.

       Hij heeft Zijn ogen opge­slagen naar U, God, Zijn Vader. Hij heeft U dankgezegd,

       het brood ge­bro­ken en het aan Zijn vrienden uitge­deeld met de woorden: 'Neemt en eet, dit is Mijn Lichaam - Mijn leven ; dat voor U gebroken wordt.'

 

       Daarna nam Hij ook de beker.

       Hij sprak een dankgebed en zei: 'Deze Beker is het Nieu­we Verbond in Mijn Bloed. Het wordt voor u en alle mensen vergoten tot vergeving van de zonden. Blijft dit doen tot Mijn ge­dachtenis.'

 

A.    Als wij dan eten van dit brood

       en drinken uit deze beker,

       verkondigen wij de dood des Heren,

       totdat Hij komt.

 

P.    Daarom Heer, onze God, stellen wij hier dit Geloofs­teken. Daarom geden­ken wij nu,

       dat Hij geleden heeft, gekrui­sigd is,

       gestor­ven en begraven.

       Maar bovenal, dat U Hem uit de dood,

       die af­grond, hebt gered. Dat Hij voor ons gewor­den is: een Naam, ver­heven boven alle namen, een Mens van Vrede, die bij U leeft en voor ons bidt: Die ko­men zal om alles nieuw te maken. Dan zal er geen verdriet meer zijn, geen lijden, geen dood. Hij zal ons allen, levenden en doden, roepen bij onze naam op de Dag, die U hebt vastgesteld.

 

A.    Wij bidden U, Heer onze God,

       zend in ons allen Zijn levenskracht,

       Uw Hei­li­ge Geest, zodat wij,

       hoopvol en vastberaden,

       verder mogen gaan op de weg van het leven. Dat geen van Uw mensen verloren loopt

       en dat wij, door Jezus uw Zoon,

       U mogen vin­den en dichtbij U:

       allen, die ons zijn voorgegaan.

       Dat wij U mogen zien God,

       en met U spre­ken,

       zoals een mens spreekt met een mens.

       Dat bidden en smeken wij U,

       dit uur en alle dagen van ons leven

       in Jezus' Naam.

       Door Hem en met Hem en in Hem

       zal Uw Naam geprezen zijn,

       Heer onze God, al­machtige Vader,

       in de een­heid van de Heili­ge Geest,

       hier en nu en tot in eeuwig­heid. Amen.

 

 

 

 

 

 

EUCHARISTISCH GEBED II

 

P.    Gij zijt waarlijk heilig, onze Heer, de bron van alle heilig­heid. Heilig dan deze gaven, met de dauw van Uw Heilige Geest, dat zij voor ons worden tot Lichaam en Bloed van Jezus Chris­tus onze Heer.

 

       Toen Hij werd overgeleverd en vrijwil­lig Zijn lijden op zich nam, nam Hij het brood, sprak de dankzegging uit, brak het en gaf het aan Zijn leerlin­gen met deze woorden: 'Neemt en eet hier­van, gij allen, want dit is Mijn Li­chaam, dat voor u gegeven wordt.'

 

       Zo nam Hij na de maaltijd ook de kelk, sprak opnieuw de dankzegging uit en gaf hem Zijn leerlingen met deze woor­den: 'Neemt deze beker en drinkt hier allen uit, want dit is de beker van het nieuwe altijddu­rende Ver­bond, dit is Mijn Bloed dat voor u en alle men­sen wordt vergoten tot vergeving van de zonden. Blijft dit doen om Mij te gedenken.

 

       Verkondigen wij het mysterie van het ge­loof.

 

A.    Als wij dan eten van dit brood

       en drinken uit deze beker,

       verkondigen wij de dood des Heren,

       totdat Hij komt.

 

P.    Zijn dood en verrijzenis indachtig, God, bie­den wij U aan het levensbrood en de kelk van het heil. Wij danken U omdat Gij ons waardig keurt om voor Uw aangezicht te staan en Uw heilige dienst te verrich­ten. Zó delen wij in het Lichaam en Bloed van Chris­tus en wij sme­ken U dat wij door de Heilige Geest worden vergaderd tot één enige kudde.

 

       Denk toch, Heer, aan Uw Kerk, verspreid over de hele wereld, dat haar liefde vol­komen wordt, één heilig volk met N. onze paus en N. onze bis­schop en allen die Uw heilig dienst­werk verrichten.

 

       Gedenk N., die Gij uit deze wereld tot U ge­roepen hebt. Laat hem/haar die in het doopsel met Christus gestorven en herboren is nu ook verrijzen tot nieuw leven met Uw Zoon.

 

       Gedenk al onze broeders en zusters die ont­sla­pen zijn in de hoop der verrij­zenis, ja, alle gestorve­nen dragen wij op aan Uw zorg.

       Neem hen aan en laat hen verschijnen in het licht van Uw gelaat.

 

       Wij vragen U, ontferm U over ons al­len, opdat wij tezamen met de maagd Maria, de moeder van Christus, met de apostelen en met alle heili­gen, die hier eens leefden in Uw welbehagen, waardig bevonden worden het eeuwig leven deel­achtig te zijn en U loven en eren. Door Jezus Christus, Uw Zoon.

 

A.    Door Hem en met Hem en in Hem

       zal Uw Naam geprezen zijn,

       Heer onze God, al­machtige Vader,

       in de een­heid van de Heili­ge Geest

       hier en nu en tot in eeu­wig­heid. Amen.

 

 

EUCHARISTISCH GEBED III

 

P.    Heer onze God: wij gedenken dit uur Jezus,

       Uw Zoon, die gehoorzaam was tot de dood op het kruis en aan U heeft vastgehouden tot alles was volbracht. Versterk ons geloof, dat Gij ook voor ons zult zijn de 'God met ons', die ons naar het leven leidt.

 

A.    Al wordt ons lichaam afgebroken,

       al sterft ons hart,

       toch geloven wij

       dat de dood het einde niet is,

       maar dat wij met Jezus zullen leven bij U, want Hij is onze weg,

       onze waarheid en ons le­ven.

 

 

P.    In de nacht waarin Hij werd overgele­verd, heeft Hij het brood in Zijn han­den genomen. Hij heeft Zijn ogen opge­slagen naar U, God, Zijn almachtige Vader.

       Hij heeft U dankge­zegd, het brood gebroken en het aan Zijn vrien­den uitgedeeld met de woor­den: Neemt en eet, dit is Mijn Lichaam voor u. Doet dit tot Mijn gedachtenis.

 

       Zo nam Hij ook de beker, sprak een dankge­bed en zei: deze beker is het Nieuwe Ver­bond in Mijn Bloed, dat voor u en voor allen vergoten wordt tot vergeving van de zonden. Telkens als gij deze beker drinkt, zult gij het doen tot Mijn gedachtenis.

 

A.    Als wij dan eten van dit brood

       en drinken uit deze beker,

       verkondigen wij de dood des Heren

       totdat Hij komt.

 

P.    Heer onze God: zo gedenken wij Hem, die onze pijnen gedragen heeft en onze dood gestorven is. Maar bo­venal geden­ken wij, dat Gij Hem uit de dood hebt opgewekt en dat Gij ook ons zult doen opstaan om te leven met Hem.

 

A.    Wij bidden U: zend ons Uw Geest,

       de kracht, die Jezus bezielde,

       opdat we vast­be­raden verder gaan

       op onze levensweg en elkaar vasthouden,

       opdat niemand van ons verloren loopt.

 

P.    Moge in ons leven zichtbaar worden, dat U een God van levenden bent; be­schaam ons vertrou­wen niet, wees ge­loofwaardig en geef ons vrede door Christus onze Heer.

 

A.    Door Hem en met Hem en in Hem

       zal Uw Naam geprezen zijn, Heer onze God,

       al­machtige Vader

       in de eenheid van de Heilige Geest,

       hier en nu en tot in eeuwig­heid. Amen.

 

 

 

 

 

 

 

EUCHARISTISCH GEBED IV

 

Refrein:

K.:   Als God ons thuisbrengt uit onze bal­ling­schap, dat zal een droom zijn.

A.:   Als God ons thuisbrengt uit onze bal­ling­schap, dat zal een droom zijn.

 

 

P.    Als Gij ons kent, God, het werk van Uw han­den, men­sen door U gewild, als Gij onze namen hebt geschre­ven in de palm van Uw hand, met name N.N., doe dan wat Gij beloofd hebt voor alle tijden, voor al Uw mensen, voor hen die ons in geloof zijn voorgegaan.

       Breng hen dan thuis uit de dood en bal­ling­schap; keer hen tot leven, zo­als het water de aarde doet leven met brood en met vruchten voor iedere mens.

 

 

Refrein:

K.:   Als God ons thuisbrengt uit onze bal­ling­schap, dat zal een droom zijn.

A.:   Als God ons thuisbrengt uit onze bal­ling­schap, dat zal een droom zijn.

 

 

P.    Breng hen dan thuis door Jezus Uw Zoon: Brood voor de wereld, vrede na strijd, rust na zwoe­gen.

 

       Die Zijn Leven gegeven heeft ten bate van ons. Want in de nacht dat Hij moest ster­ven, nam Hij brood in Zijn handen; Hij dankte U, brak het brood en gaf het aan Zijn vrienden met de woorden: 'Neemt en eet, dit is Mijn Lichaam, Mijn Leven, gebroken voor U.'

      

 

 

P.    Ook nam Hij de beker, zegende U weer en gaf hem aan Zijn vrienden met de woorden: 'Drinkt allen hieruit, want deze Beker is het Nieuwe Verbond in Mijn Bloed. Het wordt voor u ver­go­ten tot vergeving van de zon­den. Doet dit tot Mijn gedachtenis.'

 

       Deze Mens, Heer onze God, gedenken wij, want onze dood heeft Hij gezien: in droef­heid is Hij uitge­zaaid, de graankorrel in de aarde; in de kracht van Uw geest brengt Hij vruchten voort: leven in over­vloed, Eerste uit de do­den.

 

       God in ons midden, Gij onze vreugde: zie ook naar ons, sterfelijke mensen, die zaaien en zorgen met moeite en pijn. En breng ons samen aan Uw Tafel op de Dag van de Oogst; breng ons toch thuis.

 

 

Refrein:

K.:   Als God ons thuisbrengt uit onze bal­ling­schap, dat zal een droom zijn.

A.:   Als God ons thuisbrengt uit onze bal­ling­schap, dat zal een droom zijn.

 

 

P.    Gedenk onze familieleden en vrienden, die met Jezus zijn gestorven in het teken van het geloof en die ons ter harte gaan. Neem hen op in Uw Vrede; laat hen opstaan in Uw Licht op de Dag, die Gij bepaalt; kom hen zelf tege­moet; breng hen thuis.

 

 

Refrein:

K.:   Als God ons thuisbrengt uit onze bal­ling­schap, dat zal een droom zijn.

A.:   Als God ons thuisbrengt uit onze bal­ling­schap, dat zal een droom zijn.

 

P.    Gedenk ook hen, die moeten leven met een lege plaats aan hun zijde; die iemand missen tot op de dag, dat Gij zult komen. Gedenk ook hen, die zin­loos hun leven verliezen aan angst en geweld. Breng ons al­len, in geluk en verdriet, door lijden en sterven dich­ter bij elkaar; ja, breng ons thuis bij U.

 

Refrein:

K.:   Als God ons thuisbrengt uit onze bal­ling­schap, dat zal een droom zijn.

A.:   Als God ons thuisbrengt uit onze bal­ling­schap, dat zal een droom zijn.

 

 

P.    Verzamel ons allen in Uw Vaderhuis waar Jezus is binnengegaan om voor ons een plaats te bereiden, Uw Zoon, onze Broeder.

 

A.    Door Hem en met Hem en in Hem,

       zal Uw Naam geprezen zijn, Heer onze God,

       al­machtige Vader in de eenheid van de Heilige Geest, hier en nu en tot in eeuwig­heid. Amen.

 

 

COMMUNIEGEBED I

 

P.    Heer onze God,

       Heer van verleden en heden en toe­komst,

       bij­een rond dit brood van de Heer

       bidden wij naar Uw toekomst toe.

 

A.    U hebt die toekomst in handen,

       wat voor ons nog een verre droom is

       ligt al eeuwen binnen Uw bereik.

 

P.    Wat voor ons een ideaal is,

       is voor U al van den beginne:

       een nieuwe wereld,

       waarin tra­nen parels zijn,

 

P.    waarin de slang speelt met het kind,

       waarin pijn verge­ten is en smart onbe­kend; waar­in niemand weet wat eenzaam­heid is,

       omdat in die nieuwe wereld

       niemand leeft voor zich­zelf.......

 

A.    Niemand leeft voor zichzelf,

       niemand sterft voor zichzelf,

       wij leven en ster­ven voor God onze Heer,

       aan Hem behoren wij toe.

 

P.    Die toekomst hebt U in handen.

       Die toekomst hebt U laten beginnen

       in de wereld waarin wij leven,

       want er kwam een mens, van U gezonden,

       Jezus uit Nazar­eth,

       en Zijn naam betekent: 'God zal je redden', dat was de naam die U Hem gaf.......

 

A.    Hij was niet alleen,

       zelfs niet toen allen Hem ver­lieten,

       want Hij leefde niet voor zichzelf.

 

P.    Hij at met zondaars

       en Hij vond de minste mens

       goed genoeg om voor te sterven.

 

A.    Blinden zagen Zijn goedheid,

       doven hoorden Zijn hart,

       verlamden kwamen door Hem in beweging,

       me­laat­sen voel­den zich bij Hem rein

       en armen waren bij Hem rijk.......

 

P.    Hij stierf niet alleen,

       zelfs niet toen allen van Hem vluchtten,

       want Hij stierf niet voor zichzelf.

       Zijn leven werd Hem niet afgenomen,

       Hij gaf Zijn leven

       opdat anderen het zouden bezit­ten

       in over­vloed en voor altijd.......

 

A.    Niemand leeft voor zichzelf,

       niemand sterft voor zichzelf,

       wij leven en ster­ven voor God onze Heer,

       aan Hem behoren wij toe.

 

P.    Dan wordt de wereld één, door mensen die eten van het ene zelfde Brood, die bezield zijn van diezelfde ene Geest, die allen vervult; dan is alle verdriet vergeten en heeft vreug­de alle smart tenietgedaan; dan is er alleen nog blij­heid om het ideaal dat met Jezus begon en dat nooit zal ein­digen als niemand meer leeft voor zichzelf alleen.

 

A.    Niemand leeft voor zichzelf,

       niemand sterft voor zichzelf,

       wij leven en ster­ven voor God onze Heer,

       aan Hem behoren wij toe.

 

P.    God, maak haast met die dag,

       waar geen nacht op volgen kan.

       Ontsteek dat licht,

       waarin geen duisternis het houdt,

       vol­tooi die nieuwe wereld,

       die in Jezus be­gon­nen is

       en die verder wordt gebouwd

       door men­sen met Zijn Geest.....

 

A.    Schenk ons die Heilige Geest,

       Uw grootste gave   aan mensen

       en geef eeu­wig leven aan allen,

       die eten van dit Brood;

       en luister naar het gebed,

       waarmee dit alles begint en voltooid wordt,

       het gebed, dat Jezus zelf zó aan ons leer­de:

 

       Onze Vader, die in de hemel zijt,

       Uw naam worde geheiligd, Uw rijk kome,

       Uw wil geschiede op aarde zoals in de he­mel.

       Geef ons heden ons dagelijks brood

       en vergeef ons onze schuld,

       zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven en leid ons niet in bekoring,

       maar ver­los ons van het kwade.

       Amen.

 

 

COMMUNIEGEBED II

 

P.    Gij die het licht hebt geschapen,

       op­dat er warmte van leven zou zijn.

       Gij die met ons be­gonnen zijt

       en onze ge­boor­te gewild hebt.

       Gij die Uw woord hebt gegeven,

       Uw naam op het spel hebt gezet.

 

A.    Uit de diepte roepen wij tot U

       met de honger van ons hart.

 

P.    Gij die trouw zijt, onzegbaar,

       meer dan wij op onze beste momenten.

       Gij die ons niet laat vallen

       en ons geen toe­komst ontneemt.

       Gij die niets min­der wilt,

       dan dat wij over­leven

       en niet doelloos zwer­vend

       uitzichtloos omko­men in de woes­tijn.

 

A.    Uit de diepte roepen wij tot U

       met de hon­ger van ons hart.

 

P.    Gij die ons zo dorstig hebt gemaakt

       dat ons hart hier niet verzadigd wordt:

       moe­ten wij eeuwig blijven tasten

       met duister voor de ogen?

       Waarom houdt Gij U verborgen

       als op veilige afstand?

       Mogen wij U niet zien, oog in oog

       en met U spre­ken als van mens tot mens?

       Breek toch de sluier die ons scheidt,

       kom te voor­schijn, laat U zien.

 

A.    Uit de diepte roepen wij tot U

       met de hon­ger van ons hart.

 

P.    Haal de steen weg van ons doods bestaan, breek de banden die ons binden,

       wek ons uit onze slaap,

       doe ons opstaan in ver­rukking,

       zoals Gij Adam deed opstaan uit zijn slaap zodat hij zichzelf hervond.

 

A.    Uit de diepte roepen wij tot U

       met de hon­ger van ons hart.

 

P.    Wek ons na de nacht voor een nieuwe morgen zoals licht dat ons aanstoot en wekt,

       ont­dooi de winter van onze dood,

       oogst ons voor een zomer die nimmer eindigt.

 

A.    Uit de diepte roepen wij tot U

       met de hon­ger van ons hart.

 

P.    Gij die van geen ophouden weet

       en voor wie niets onmo­gelijk is,

       Gij die niets hebt aan de doden,

       Gij die uit zijt op leven,

       sla Uw mantel genadig heen

       om ons gehavend bestaan.

       Herstel ons in ere, draag ons op handen,

       neem ons ter harte en breng ons thuis

       in Uw stad van vrede waar alles is

       doorzich­tig en glashelder.

       Plaats ons in een tuin met een levensboom

       die eindeloos verzadigt.

 

A.    Uit de diepte roepen wij tot U

       met de hon­ger van ons hart.

 

P.    Als Gij groter zijt dan ons hart,

       ga dan met ons mee

       door het dal van de dood

       waar niemand anders met ons gaat;

       voer ons om­hoog, hemelhoog,

       naar de top van Uw berg

       waar wij verza­digd van Uw licht

       en in vrede met onszelf

       einde­lijk de mens ge­worden zijn

       die Gij U ge­droomd hebt in den beginne.

 

A.    Uit de diepte roepen wij tot U

       met de honger van ons hart.

 

 

COMMUNIEGEBED III

 

 

Zang:    Roept God een mens tot le­ven,

                        wie weet waarom en hoe,

                        hij moet zich­zelf prijsge­ven,

                        hij leeft ten dode toe.

                       

                        Gods woord roept door de tijden

                        zijn volk en grijpt het aan.

                        Hij doet het uit­ge­lei­de,

                        het moet de zee in­gaan.

 

Gebed:  God, Vader van alle leven­den,

                        Schepper van de wereld,

                        alles gaat van U uit,

                        alles keert naar U terug.

                        In dit uur van rouw en bezin­ning

                        wen­den wij ons vol vertrou­wen tot U.

 

Allen:    Leer ons leven met de gedachte

                        dat alles tijdelijk en voorbijgaand is

                        dat onze bestemming ligt bij U,

                        begin en einde van alles.

                        Aanvaard uit onze hand

                        het leven van deze mens

                        en schenk in rijpe mate loon

                        voor al het goede

                        dat onze overledene op aarde deed.

 

Zang:    Geroepen en verzameld

                        uit dood en slaver­nij,

                        gedoopt in woord en water

                        dat volk van God zijn wij.

                       

                        Wij werden nieuw geboren

                        toen de mens Je­zus kwam,

                        die als een slaaf de zonde

                        der wereld op zich nam.

 

Gebed:  God, Vader van alle leven­den,

                        Vader van Jezus Chris­tus, Uw ei­gen Zoon heeft de dood onder ogen ge­zien,

                        naar menselijke berekening

                        was Zijn werk nog nauwelijks begonnen.

                        Wij wen­den ons tot U,

                        nu wij gebukt gaan onder verdriet.

 

Allen:    Schenk rust aan deze mens

                        en laat ons die achterblijven

                        gesterkt worden door de woorden

                        van Uw Zoon: 'dat ieder die in Hem

                        ge­looft leven zal in eeuwigheid'.

 

Zang:    Met Hem in Geest en water

                        tot Zoon van God gewijd,

                        zijn wij met Hem be­graven,

                        verre­zen voor altijd.

                       

                        Gestorven voor de zonde

                        in Jezus' bloed ver­eend,

                        en met elkaar ver­bon­den,

                        levend voor God al­leen.

 

Gebed:  God, Vader van alle leven­den,

                        U hebt Uw Geest over deze wereld

                        ge­zonden;

                        warm­te gebracht waar kilte heerst,

                        licht in duis­ternis.

                        Wij wen­den ons vol ver­trou­wen tot U, nu het kil en duister is in ons hart:

 

Allen:    Verlicht ons met het vuur van Uw Geest

                        om ook in de kilte van de dood

                        de adem van het leven te ontdekken.

                        Laat de warmte van Uw Geest

                        onze dier­bare overledene bezielen

                        tot nieuw en onsterfelijk leven.

 

Zang:    Wie Jezus' kelk wil drinken, Zijn doop wil ondergaan,

                        zal in de dood verzinken

                        en uit de dood opstaan.

                       

                        Hij zal zijn leven geven,

                        hij maakt zich­zelf tot brood,

                        hij sterft en and'ren le­ven,

                        hij over­leeft de dood.


TEN AFSCHEID I

 

Nu wij als gelovige mensen onze plicht vervullen en dit mense­lijk lichaam uit handen moeten ge­ven, willen wij met vertrou­wen bidden tot God, voor wie alles leeft: dat Hij onze dierba­re overledene in kracht doet herleven en dat Hij hem/haar op­neemt in de kring van Zijn heiligen en getrouwen. Moge Gods oordeel over hem/haar barmhartig zijn: moge Hij hem/haar uit de dood verlossen en van zijn/haar schulden ontslaan. En moge hij/zij zó, - verzoend met zijn/haar Vader en gedragen op de schouders van de goede Herder, - in het gezel­schap van de eeuwige Koning samen met Gods uit­verkorenen voor altijd gelukkig zijn.

 

(Nu bidden allen enige tijd in stilte. Het li­chaam van de overledene wordt besprenkeld met wijwater en bewierookt. Dan volgt dit gebed:)

 

P.    Kom hem/haar te hulp, heiligen van God,

       kom tegemoet, engelen van de Heer.

 

A.    Neem hem/haar op en geleid hem/haar

       voor het aan­schijn van de Allerhoog­ste.

 

P.    Moge Christus, die u geroepen heeft,

       u ont­van­gen en mogen de engelen u dragen in de schoot van Abraham.

 

A.    Neem hem/haar op en geleid hem/haar

       voor het aanschijn van de Allerhoog­ste.

 

P.    Heer, geef hem/haar de eeuwige rust,

       en het eeuwige licht verlichte hem/haar.

 

A.    Neem hem/haar op en geleid hem/haar

       voor het aanschijn van de Allerhoog­ste.

 

 

 

TEN AFSCHEID II

 

Refrein:            Niemand leeft voor zichzelf

                        niemand sterft voor zichzelf.

                        Wij leven en sterven

                        voor God onze Heer:

                        aan Hem behoren wij toe!

 

Om de laatste eer te brengen aan deze mens

om recht te doen aan zijn/haar leven en ster­ven, staan wij hier rondom het dode lichaam,

dat ons van hem/haar is overgebleven.

Wij houden onze ogen gericht

op het Kruis van Jezus Christus.

En wij spreken uit - in tastend geloof -

dat dit niet het einde is,

dat onze God een God van levenden is.

 

Meer dan zijn/haar lichaam

is ons de naam van deze mens geble­ven:

die naam spreken wij hier uit

met eerbied en genegenhei­d: N.N.

 

En wij bidden:

Heer, God, herinner U zijn/haar naam,

die hij/zij van mensen heeft ontvangen

en waar­in hij/zij gekend werd en wordt,

ook al is hij/zij nu gestorven.

Die naam immers hebt Gij geschre­ven

in de palm van Uw hand.

 

Refrein:            Niemand leeft voor zichzelf

                        niemand sterft voor zichzelf.

                        Wij leven en sterven

                        voor God onze Heer:

                        aan Hem behoren wij toe!

 

 

 

 

 

Ten teken van onze hoop:

dat God aan deze mens

en aan ons allen

een nieuw en onsterfelijk li­chaam zal geven

en om te ge­tuigen van ons geloof in de verrij­zenis, zegenen wij dit dode lichaam in de Naam van de Vader, en de Zoon en de Heili­ge Geest.

 

Refrein:            Niemand leeft voor zichzelf

                        niemand sterft voor zichzelf.

                        Wij leven en sterven

                        voor God onze Heer:

                        aan Hem behoren wij toe!

 

 

Laat ons nu gaan in vrede

om hem/haar die wij dit uur voor het laatst

in ons midden mochten hebben,

weg te dragen naar zijn/haar graf,

wij geven hem/haar uit han­den,

we leggen hem/haar neer

in de handen van de levende God,

de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

 

Amen.

 

 


TEN AFSCHEID III

 

Nu het leven van onze dierbare N.N.

ten einde is

en wij niets meer voor hem/haar kunnen doen,

vertrouwen wij hem/haar toe aan God onze Vader,

bij Wie de bron van alle leven is

en de gedachtenis der namen.

 

Ten teken van ons geloof en onze hoop

dat God aan deze mens en aan ons allen

een nieuw en onsterfelijk lichaam zal geven

en om te getuigen van ons geloof in de verrij­zenis hebben wij kaarsen rond de baar gezet

en ook de paaskaars ontstoken.

Zij verwijzen naar het eeuwige licht,

waarin onze gestorvene voorgoed mag leven.

 

De bloemen zijn een uitdrukking van onze dank­baarheid. Ze zijn zoals zijn/haar leven was:

veelkleurig en veelsoortig,

vol pracht, maar vergankelijk.

 

Daarom ook zegenen wij nu

zijn/haar dode lichaam met water:

water is een bron van leven,

het geeft vrucht­baarheid, groei en bloei,

het verfrist en maakt nieuw.

Zonder water is geen leven mogelijk.

Wij besprenkelen hem/haar met levenschenkend

water, dat ook over hem/haar vloeide

bij zijn/haar doopsel.

 

En: in ons leven wordt een mens

niet zo vaak bewierookt:

vandaag doen wij dat wel,

omdat hij/zij een mens was om nooit te vergeten

en om uit te drukken

dat zijn/haar leven naar God is opgestegen.

 

 

Laat ons bidden:

Eeuwige God, Gij die de namen van hen,

die in Christus gestorven zijn,

geschreven hebt in de palm van Uw hand,

ontvang nu onze gestorvene

in het Rijk van Uw heerlijkheid

en verblijd hem/haar door Uw Aangezicht.

Bekleed hem/haar met de mantel

der gerechtigheid

en schenk hem/haar voorgoed Uw vrede,

om U te loven en te prijzen

tot in de eeuwen der eeuwen.

 

Amen.


OPENINGSGEZANGEN

 

God die ons heeft voorzien

 

God die ons heeft voorzien

en kent bij onze naam,

die ons ten leven riep

en houdt in het bestaan.

Hij heeft ons voorbestemd

te lijken op Zijn Zoon

die mens is zoals wij

en in ons midden woont.

 

Hij heeft Zijn eigen Zoon

geen enkel leed bespaard.

Hij heeft ten einde toe

Zijn geest geopenbaard.

Als God zo vóór ons is,

wie zal dan tegen zijn?

Al wat ons overkomt

zal hoop en zegen zijn.

 

Wie zal ons scheiden ooit

van God ons goed en bloed.

Geen toekomst en geen dood

bedreigt ons meer voorgoed.

Genadig en getrouw

wil Hij mijn vrede zijn.

Geen mens die Hem weerhoudt

om onze God te zijn.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Roept God een mens tot leven

 

K.    Roept God een mens tot leven,

       wie weet waarom en hoe,

       hij moet zichzelf prijsgegeven,

       hij leeft ten dode toe.

 

A.    Gods woord roept door de tijden

       Zijn volk en grijpt het aan.

       Hij doet het uitgeleide,

       het moet de zee ingaan.

 

K.    Geroepen en verzameld

       uit dood en slavernij,

       gedoopt in woord en water:

       dat volk van God zijn wij.

 

A.    Wij werden nieuw geboren,

       toen de mens Jezus kwam,

       die als een slaaf de zonde

       der wereld op zich nam.

 

K.    Met Hem in geest en water

       tot zoon van God gewijd,

       zijn wij met Hem begraven,

       verrezen voor altijd.

 

A.    Gestorven voor de zonde,

       in Jezus' bloed vereend

       en met elkaar verbonden,

       levend voor God alleen.

 

K.    Wie Jezus' kelk wil drinken,

       Zijn doop wil ondergaan,

       zal in de dood verzinken

       en uit die dood opstaan.

 

A.    Hij zal zijn leven geven,

       hij maakt zichzelf tot brood

       hij sterft en and'ren leven,

       hij overleeft de dood.

 

K.    Wie weerloos in de aarde

       als graan gestorven is,

       wordt tot het brood verzameld

       dat aller leeftocht is.

 

A.    O Heer, Gij zult ons breken

       en geven aan elkaar.

       Uw tafel is het teken,

       Uw vrijmacht maakt het waar.

 

 

 

TUSSENGEZANGEN

 

 

Barmhartige Heer  (Psalm 103 II)

 

K.    Barmhartige Heer, genadige God.

A.    Barmhartige Heer, genadige God.

 

K.    Ja, wat de hemel is voor de aarde,

       dat is Zijn liefde voor hen die geloven.

 

A.    Barmhartige Heer, genadige God.

 

K.    Zover als het oosten

       van het westen vandaan is,

       zover van ons af werpt Hij al onze zon­den.

 

A.    Barmhartige Heer, genadige God.

 

K.    Hij kent ons toch. Hij is niet vergeten dat wij gemaakt zijn uit het stof van de aarde.

 

A.    Barmhartige Heer, genadige God.

 

K.    Mensen, hun dagen zijn als het gras,

       zij bloeien als bloemen in het open veld.

       Dan waait de wind en zij zijn verdwenen.

 

A.    Barmhartige Heer, genadige God.

 

K.    Maar duren zal de liefde van God

       voor allen die Zijn verbond bewaren,

       zijn woord behartigen en het volbrengen.

 

A.    Barmhartige Heer, genadige God.

 

 

In 't midden van ons leven

 

(mel.: Ik wil mij gaan vertroosten.)

 

In 't midden van ons leven

vergaan wij in de dood,

als Gij niet had gegeven

Uw Woord dat adem bood.

Uw vrede staakt ons strijden,

Uw licht doorstraalt ons lot,

toon in ons aardse lijden

Uw wegen, heil'ge God.

 

O Heer van dood en leven

verrezen uit Uw graf:

ontdek ons schamel streven

aan schuldenlast en straf.

Leer ons, uit 't kwaad verrijzen

en leven in Uw licht,

leer ons Uw liefde prijzen

tot aan het laatst Gericht.

 

Herboren uit Uw lijden

en door Uw Geest gevoed;

zo gaan wij 't allen tijde

ons erfdeel tegemoet.

Wijs, Herder, ons Uw wegen

naar 't huis des Vaders aan,

Uw dood zij ons ten zegen

om 't Leven in te gaan.

 

 

 

 

COMMUNIEGEZANGEN

 

Het zijn de stille doden

 

(mel.: Ik wil mij gaan vertroosten.)

 

Het zijn de stille doden,

die leven bij Gods naam,

niet meer van wijn en broden

is het dat zij bestaan.

Eén zijn zij met Gods leven,

als in de moederschoot,

van licht zijn zij omgeven,

sinds Hij hun ogen sloot.

 

Zo is de nieuwe aarde

daar zijn geen tranen meer,

daar is alleen genade

en vrede in de Heer.

Dat al gaat ons te boven

omdat nog niemand ziet,

als van het zaad de schoven,

vòòr alles is geschied.

 

Wie brood neemt en de beker,

gedoopt in Jezus' bloed,

is maar van één ding zeker:

dat hij nog sterven moet.

Zo wordt een mensenleven

uiteindelijk vervuld,

zo wordt de geest gegeven

en Gods geheim onthuld.


Mijn herder is de Heer   (Psalm 23)

 

K.    Mijn herder is de Heer,

       nooit zal het mij aan iets ontbreken.

A.    Mijn herder is de Heer,

       nooit zal het mij aan iets ontbreken.

 

K.    Hij brengt mij naar grazige weiden,

       daar mag ik rusten aan de waterkant.

       Zo kom ik verkwikt weer tot leven

       om verder te reizen aan Zijn hand.

 

A.    Mijn herder ...

 

K.    Al moet ik door duistere dalen,

       ik ben niet bang meer in het vreemde land.

       Onder Zijn hoede voel ik mij veilig:

       Hij is steeds bij mij, ik ben in Zijn hand.

 

A.    Mijn herder ...

 

K.    Hij nodigt mij uit aan Zijn tafel,

       en allen die tegen mij zijn gekant

       moeten het aanzien dat Hij mij wil zalven,

       dat Hij mijn beker vult tot de rand.

 

A.    Mijn herder ...

 

K.    Overal komen geluk en genade

       mij tegemoet van alle kant.

       En altijd keer ik terug naar mijn Herder

       tot in lengte van dagen blijf ik in Zijn hand.

 

A.    Mijn herder ...

 

K.    Eer aan de Vader en de Zoon

       en de Heilige Geest.

       Zoals het was in het begin en nu en altijd,

       en in de eeuwen der eeuwen. Amen.

A.    Mijn herder ...

 

TEN AFSCHEID - GEZANGEN

 

Niemand leeft voor zichzelf

 

Niemand leeft voor zichzelf,

niemand sterft voor zichzelf.

Wij leven en sterven voor God onze Heer:

aan Hem behoren wij toe!

 

 

Sterven is graan in de aarde geborgen

 

Sterven is graan in de aarde geborgen.

Dood zijn is leven voor U.

Sterven is wachten op halmen van morgen.

Leven gaat dood in het nu.

 

Vader, al was hij soms zwak in Uw ogen,

hulpeloos, blind of verdwaald,

wees hem een God die door liefde bewogen,

eerder het goed ziet dan 't kwaad.

 

Lazarus heeft Jezus' roepen vernomen;

Jairus' dochter Zijn stem:

tot Naims jongeling is Hij gekomen:

God, onze troost ligt in Hem!


UITGELEIDE GEZANGEN

 

 

Als God ons thuisbrengt

 

Keervers:

 

K.    Als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.

A.    Als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.

 

 

K.    Wij zullen zingen, lachen, gelukkig zijn.

       Dan zegt de wereld: "Hun God doet wonderen".

       Ja, Gij doet wonderen, God in ons midden,

       Gij onze vreugde.

 

Keervers

 

K.    Breng ons dan thuis, keer ons tot leven,

       zoals rivieren in de woestijn

       die, als de regen valt, opnieuw gaan stromen.

       Wie zaait in droefheid zal oogsten in vreug­de

       Een mens gaat zijn weg en zaait onder tranen.

       Zingende keert hij terug met zijn schoven.

 

Keervers

 

 

Wie zich op aard een pelgrim weet

 

Wie zich op aard een pelgrim weet,

zijn hart hecht niet aan goud,

hij maakt bij God zijn schat gereed

die hem een woning bouwt.

 

Hij gaat de weg van alle vlees,

van 't water in de stroom,

van bloemen die verwelken

en de blad'ren van de boom.

 

Hij gaat, hij gaat de lange nacht

zijn tocht door de woestijn,

tot waar hem God de Vader wacht:

't zal Licht voor eeuwig zijn!

 

 

OVERIGE GEZANGEN

 

 

Hoe is Uw naam   (Psalm 103 III)

 

K.    Hoe is Uw naam, waar zijt Gij te vinden,

       eeuwige God, wij willen U zien,

       geef ons vandaag een teken van liefde.

 

A.    Eeuwige God, wij willen U zien,

       geef ons vandaag een teken van liefde.

 

K.    Want wat de hemel is voor de aarde,

       dat is Uw liefde voor hen die geloven.

 

A.    Geef ons vandaag een teken van liefde.

 

K.    Gij, de vergeving van alle zonden,

       recht en gerechtigheid voor deze wereld.

 

A.    Gij, de vergeving van alle zonden,

       geef ons vandaag een teken van liefde.

 

K.    Gij kent ons toch, Gij zult niet vergeten,

       dat wij Uw mensen zijn, Gij, onze God.

 

A.    Hoe is Uw naam, waar zijt Gij te vinden,

       eeuwige God, wij willen U zien.

       Geef ons vandaag een teken van liefde.


Houd mij in leven     (Psalm 25 III)

 

K.    Houd mij in leven, wees Gij mijn redding,

       steeds weer zoeken mijn ogen naar U.

 

A.    Houd mij in leven, wees Gij mijn redding,

       steeds weer zoeken mijn ogen naar U.

 

K.    Omdat Gij zijt zoals Gij zijt,

       zie naar mij om en wees mij genadig,

       want op U wacht ik, een leven lang.

 

A.    Steeds weer zoeken mijn ogen naar U.

 

K.    Zijt Gij het, Heer, die komen zal,

       of moeten wij een ander verwachten?

       Heer, mijn God, ik ben zeker van U.

 

A.    Houd mij in leven, wees Gij mijn redding

       steeds weer zoeken mijn ogen naar U.

 

K.    Gij geeft Uw woord aan deze wereld,

       Gij zijt mijn lied, de God van mijn vreugde,

       naar U gaat mijn verlangen, Heer.

 

A.    Steeds weer zoeken mijn ogen naar U.

       Houd mij in leven, wees Gij mijn redding

       steeds weer zoeken mijn ogen naar U.

 

 

 

Het lied van de oproep ten leven

 

K.    Het mensenvolk dat in het duister leeft.

A.    Zal eenmaal een groot licht aanschouwen.

K.    Er is een God die ons geroepen heeft.

A.    Er is een woord dat wij vertrouwen.

K.    Door de wolken zal Hij breken

       uit de heem'len zal Hij spreken.

       Stem van God die ons geroepen heeft.

A.    O, woord van God dat wij vertrouwen.

 

K.    De stem van God die door de wolken breekt,

A.    roept alle mensen bij hun namen;

K.    dat woord van God dat in de wereld spreekt,

A.    geeft alle mensen nieuwe namen;

K.    Woord van God dat ons bejegent,

       die ons met Uw adem zegent,

       Gij die alle harten openbreekt

A.    roep alle doden bij hun namen.

 

K.    Het mensenvolk moet in het duister zijn,

A.    maar in Gods woord is licht en leven.

K.    De harde aarde zal ons leven zijn,

A.    want God heeft ons Zijn woord gegeven.

K.    Stem van God, roep onze namen,

       roep ons uit de dood te samen.

       Op Uw woord zullen wij eeuwig zijn:

A.    schenk ons Uw licht, Uw leven. Amen.

 

 

Het lied "Vriendelijk licht"

 

Zo vriendelijk en veilig als het licht

zo als een mantel om mij heen geslagen

zo is mijn God, ik zoek Zijn aangezicht

ik roep Zijn naam, bestorm Hem met mijn vragen

dat Hij mij maakt, dat Hij mijn wezen richt.

Wil mij behoeden en op handen dragen.

 

Want waar ben ik, als Gij niet wijd en zijd

waakt over mij en over al mijn gangen.

Wie zou ik worden, waart Gij niet bereid

om, als ik val, mij telkens op te vangen.

Ik leef niet echt, als Gij niet met mij zijt.

Ik moet in lief en leed naar U verlangen.

 

Spreek Gij het woord dat mij vertroosting geeft,

dat mij bevrijdt en opneemt in Uw vrede.

Ontsteek die vreugde die geen einde heeft,

wil alle liefde aan Uw mens besteden.

Wees Gij vandaag mijn brood, zowaar Gij leeft

Gij zijt toch zelf de ziel van mijn gebeden.

Wie in de schaduw Gods mag wonen

 

(mel.: Laat ieder 's Heren goedheid prijzen)

 

Wie in de schaduw Gods mag wonen,

hij zal niet sterven in de dood.

Wie bij Hem zoekt naar onderkomen

vindt eenmaal vrede als zijn brood.

God legt Zijn vleugels van genade

beschermend om hem heen als vriend.

En Hij verlost hem van het kwade,

opdat hij eens geluk zal zien.

 

Engelen zendt Hij alle dagen

om hem tot vaste gids te zijn.

Zij zullen hem op handen dragen

door een woestijn van hoop en pijn.

Geen vrees of onheil doet hem beven,

geen ziekte waar een mens van breekt.

Lengte van dagen zal God geven,

rust aan een koele waterbeek.

 

Hem zal de nacht niet ontvallen

zijn dagen houden eeuwig stand.

Duizenden doden kunnen vallen

hij blijft geschreven in Gods hand.

God legt Zijn schild op Zijn getrouwen

die leeft door alle tranen heen.

Hij zal een nieuwe hemel bouwen

van liefde om zijn tranen heen.

 

 

 

Het lied van het andere leven

 

Een als de bazuinen klinken

uit de hoogte, links en rechts,

duizend stemmen ons omringen,

Ja en Amen wordt gezegd,

rest er niets meer dan te zingen,

Heer dan is Uw pleit beslecht.

 

Scheurt het voorhang van de wolken,

wordt Uw aangezicht onthuld,

vaart de tijding door de wolken

dat Gij alles richten zult:

Heer, dan is de dood verzwolgen,

want de Schriften zijn vervuld.

 

Roep de doden tot getuigen,

dat Gij van oudsher regeert;

roep hen die men dwong te zwijgen,

die de wereld heeft geweerd,

richt omhoog wat wist te buigen,

kroon wat aanzien heeft ontbeerd.

 

Als de graven openbreken

en de mensenstroom vangt aan

om de loftrompet te steken

en Uw hofstad in te gaan:

Heer, laat ons dan niet ontbreken,

want de traagheid grijpt ons aan.

 

Mensen, komt uw lot te boven,

wacht na dit een ander uur;

gij moet op het wonder hopen

dat gij oplaait als een vuur,

want de Geest zal ons bestoken:

nieuw wordt alle creatuur.

 

Van die dag kan niemand weten,

maar het Woord drijft aan tot spoed.

Zouden wij niet haastig eten

gaandeweg Hem tegemoet?

Jezus Christus, gist'ren, heden,

komt voor eens en komt voor goed!

 

 

 

 

 

 

 

Heer, herinner U de namen

 

Heer, herinner U de namen

van hen, die gestorven zijn,

en vergeet niet, dat zij kwamen

langs de straten van de pijn,

langs de wegen van het lijden,

door het woud der eenzaamheid,

na het dag en nacht verbeide

Vaderhuis, hun toebereid.

 

Heer, herinner U hun luist'rend

wakker liggen in de nacht

en hun roepen in het duister,

de armzaalgheid van hun kracht,

en wil zeer aandachtig lezen

in de rimpels van hun huid

de verscheurdheid van hun wezen,

en wis hunne zonden uit.

 

Die Maria hebt vergeven

en de rover aan het kruis,

laat de doden eeuwig leven

met U in het paradijs,

Heer, herinner U hun namen,

oordeel hen en spreek hen vrij,

en bedek hun schuld en laat hen

zitten aan Uw rechterzij.

 

Waarheen zal de mens zich keren,

die, staand voor Uw aangezicht,

Uwe liefde moet ontberen

bij het eindelijk gericht?

Heer, zo Gij niet wordt bewogen

door het breken van zijn stem,

door de droefheid in zijn ogen,

is bij niemand heil voor hem.

 

 

 

 

Wie zijn taak als mens vervulde

 

K.    Wie zijn taak als mens

       vervulde in dit leven,

       hem zal God zijn vriendschap

       en zijn liefde geven!

 

Refr.: (door allen)

            Wie zijn taak als mens

            vervulde in dit leven,

            hem zal God zijn vriendschap

            en zijn liefde geven!

 

K.    Het leven is een tocht doorheen de dagen

       en naar Jezus' geest ten dienste staan:

       het is het wel en wee van medemensen dragen,

       stervend leven als de korrel van het graan.

 

Refr.:

 

K.    "Alwie in Mij gelooft, zal eeuwig leven!"

       hebben wij van U, o Heer, gehoord.

       Wij hopen op Uw groot erbarmen en vergeven,

       wij vertrouwen op Uw eeuwig godd'lijk woord.

 

Refr.:

 

K.    Wij rouwen om de mens die wij verloren:

       niemand kent ons diep en groot verdriet.

       Maar in Zijn goedheid zal de Heer ons wel verhoren: Hij verlaat in 't uur van nood de zij­nen niet.

 

Refr.:

 

 

 

 

 

 

 

Blijf mij nabij

 

Blijf mij nabij, wanneer het avond is,

wanneer het Licht vergaat in duisternis.

Wanneer geen mens mijn hulpeloosheid ziet,

bid ik tot U, o Heer, verlaat mij niet.

 

Reik mij Uw hand en spreek Uw reddend woord,

wijs mij de weg en leid mij veilig voort.

Blijf mij nabij, in vreugde en verdriet.

Ik heb U lief, o Heer, verlaat mij niet.

 

Wanneer Uw licht mij voorgaat in de nacht,

wanneer ik hoor dat U mij thuis verwacht,

dan weet ik, Heer, dat U mijn zwakheid ziet,

dan zeg ik dank, want U verlaat mij niet.

 

 

De Heer is mijn licht   (Psalm 27)

 

K.    De Heer is mijn licht en mijn heil:

       wie zou ik dan vrezen?

 

Refr.: (door allen)

              De Heer is mijn licht en mijn heil:

              wie zou ik dan vrezen?

 

K.    De Heer is mijn licht en mijn heil:

       wie zou ik dan vrezen?

       De Heer is mijn burcht, mijn behoud:

       voor wie zou ik beducht zijn?

 

Refr.:

 

K.    Dat éne vroeg ik van de Heer,

       dat is al mijn verlangen:

       daar te zijn in het huis van de Heer,

       al de dagen mijns levens.

 

Refr.:

 

K.    Heer, hoor mijn aanroep tot U,

       geef mij genadig Uw antwoord.

       Gij zegt en mijn hart spreekt het na:

       "zoekt Mijn aanschijn".

       Uw aanschijn, Heer, wil ik zoeken.

 

Refr.:

 

 

Wie woont onder de hoede   (Psalm 91)

 

K.    Wie woont onder de hoede van de allerhoogste God, wie overnacht in de schaduw van God al­machtig, hij zegt tot de Heer: mijn toe­vlucht zijt Gij, mijn God, op U stel ik heel mijn vertrouwen.

 

Refr.: (door allen)

  Mijn God, op U stel ik heel mijn vertrou­wen.

 

K.    Hij zal u dekken met Zijn vleugels,

       onder Zijn wieken vindt gij uw veiligheid.

 

Refr.:

 

K.    Bij nacht en ontij zult gij niet bang zijn,

       en vrees overdag geen aanval in de rug.

 

Refr.:

 

K.    Klamp je maar vast aan Hem,

       Hij zal ons red­den.

       Wij zullen leven tot in lengte van da­gen.

 

Refr.:

 

K.    Wie woont onder de hoede van de allerhoogste God, hij zegt tot de Heer: mijn toevlucht zijt Gij.

 

Refr.:

Ter overweging

Dood heeft vele gezichten.

Een voor hem die sterft

en een voor elk van hen die achterblijven.

 

Er is een milde dood

die barmhartig is en goed.

Er is een harde, wrede dood,

die leegte achterlaat en pijn en tranen.

 

Maar altijd is de dood

barmhartig, mild of wreed voor hem die sterft

en voor elk van hen die achterblijven

een nieuw begin, 'n breekpunt, 'n keerpunt soms.

 

Hij, die sterft, laat alles achter.

Ook het zijn, het spreken, het luisteren,

het denken en vooral het liefhebben.

Alles laat hij achter.

Hij vertrekt zo bezitloos als hij gekomen is.

Maar de leegte, waarmee hij kwam,

is - zo bidden we hoopvol -

gevuld met tenminste

de zwaarte van zijn goede wil.

 

Zij, die achterblijven,

verloren een mens, een unieke mens,

die om de geest in hem -

de geest, waardoor hij sprak en dacht

en kon beminnen,

blijft leven in anderen.

 

Wie in de geest gelooft

leeft,

al gaat zijn lichaam ten onder.

En wie zo leeft,

in en door de geest,

sterft nooit, nooit,

omdat de geest onverwoestbaar is,

onsterfelijk;

die is: eeuwig.